e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L159a plaats=Middelaar

Overzicht

Gevonden: 2389
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dasspeld dasspeld: dasspel (Middelaar) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dons: doons (Middelaar) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
de eerste voor ploegen aanvoren: ánvōrǝ (Middelaar) Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.] I-1
de eg eegd/eeg: ē̜x (Middelaar) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de eg regelen verzwaren: vǝrzwǭrǝ (Middelaar) Men kon de eg de gewenste (diep)gang geven, door de lengte van de egketting te wijzigen of door de haak ervan op een ander punt met de eg te verbinden of hem in een andere gleuf van de egkam te zetten. Zo nodig werd de eg verzwaard met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. [N 11A, 158; monogr.] I-2
de evenaar verstellen verscheffelen: vǝrsxęfǝlǝ (Middelaar) Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.] I-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam egebomen: ē̜gǝbø̜m (Middelaar) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de grond omwoelen boren: bōrǝ (Middelaar) Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c] I-11
de hoogkar doen achteroverslaan opslaan: opslǭn (Middelaar) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? op schop: op schuup zijn (Middelaar) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] III-3-1