e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

Gevonden: 3618
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwartwerk zwart werk: zwārt wɛrǝk (Horst) Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c] II-7
zwavel, sulfer zwavel: zwāvǝl (Horst) Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209] II-6
zwavelkaart zwavelkaart: zwavelkaart (Horst) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelx zwagel: zwĕgel (Horst), zwager: Opm. v.d. invuller: met een r is beter!  zwĕger (Horst), zwavel: zwavel (Horst) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: smek (Horst), zweep: zwēp (Horst) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweet zweet: zwiët (Horst) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemmen zwemmen: zwemmə (Horst), zwèmme (Horst), zwɛmə (Horst) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwenghout, spoorstok eghaam: ęx(h)ām (Horst  [(incl de strengen)]  ) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren zweren: zwêre (Horst) zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm bijenzwerm: bejǝzwø̜̄rǝm (Horst), zwerm: zwø̜̄rm (Horst), zwɛ̄rm (Horst) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6