e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289h plaats=Boshoven

Overzicht

Gevonden: 811
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pasgeboren kalf nuchter kalfje: nø̄xtǝr [kalfje] (Boshoven) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
passen passen: pasǝ (Boshoven) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] II-7
passiebloem (passiflora coerulea) bloedbloem: bloótbloom (Boshoven) passiebloem III-2-1
peg klompenpin: klōmpǝpe.n (Boshoven) Houten pennetje waarmee het zoolbeslag onder het loopvlak van de klomp wordt vastgezet. In Weert (L 289) en omgeving werd voor het maken van de peggen hout gebruikt dat hondshout (hoŋshǫwt) of hondkersenhout (hoŋkø̜rsǝhǫwt) werd genoemd. In Gennep (L 164) en omgeving was het onder de benaming klompenpinnenhout (klōmpǝpenǝhōlt) bekend. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12
persen arbeiden: arbeiden (Boshoven) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] I-11
petroleumlamp belgische lamp: beͅ.lzə la.mp (Boshoven), blaker: blōͅkər (Boshoven) grote, hangende petroleumlamp vanaf de zolder. Ze kon d.m.v. gewichten hoger of lager worden gesteld. || petroleumlamp III-2-1
pikkeling, zwad met een slag afgepikt slag: slāx (Boshoven), snede: snēi̯ (Boshoven) Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c] I-4
pinksterbloem veldkers: vęltjkęrs (Boshoven) Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] I-5
pioen kerkroos: kêrkroeës (Boshoven), -  ke:rkroe:s (Boshoven) Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)] III-2-1
plafond plafond: plǝfǫŋ (Boshoven) Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.] II-9