33300 |
wieden, algemeen |
geden:
giǝ (P196p Veulen)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
23295 |
wijden |
wijden:
wejə (P196p Veulen)
|
Wijden. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hanenkullenstruik:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hoͅnəkøͅləstruk (P196p Veulen)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
∂n wu̯.ji (P196p Veulen)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
17708 |
wind |
poep:
pūp (P196p Veulen),
scheet:
skejət (P196p Veulen)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
weͅjnt (P196p Veulen)
|
wind [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
22770 |
winnen |
winnen:
wenə (P196p Veulen)
|
Winnen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pūǝtǝ (P196p Veulen),
pǫu̯tǝ (P196p Veulen)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (P196p Veulen)
|
wit brood [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
28816 |
wol |
wol:
wol (P196p Veulen)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|