25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (P196p Veulen)
|
hitte (heette, hitse) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zeͅgə (P196p Veulen)
|
zeggen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
17826 |
zetten |
zetten:
zettə (P196p Veulen)
|
zetten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
27824 |
zijwand |
kisten:
kistǝ (P196p Veulen)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
19680 |
zitbank |
bank:
bāŋk (P196p Veulen)
|
bank [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zittə (P196p Veulen)
|
zitten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zūthoͅət (P196p Veulen)
|
zoethout [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (P196p Veulen)
|
zolder [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zøxtə (P196p Veulen)
|
zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dējǝsǝm (P196p Veulen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|