18197 |
broek: algemeen |
broek:
broek (Q183p Vreren)
|
broek [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
groemeler (Q183p Vreren),
grommelpot:
groemelpot (Q183p Vreren),
grompot:
groempot/ (Q183p Vreren)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
born:
bi̯oi̯n (Q183p Vreren)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
20769 |
brood |
brood:
brood (Q183p Vreren),
bróót (Q183p Vreren)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND]
III-2-3
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brūǝ (Q183p Vreren)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brø̄ǝr (Q183p Vreren)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
breüg (Q183p Vreren),
brøͅx (Q183p Vreren)
|
brug [RND] || een houten brug [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
1a-m; 22, 29a;
brauwt (Q183p Vreren)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
brutjes (Q183p Vreren)
|
Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
1a-m; 22, 29b;
brauwlof (Q183p Vreren)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|