29772 |
aangooien |
aangooien:
aangooien (Q098p Schimmert),
angojǝ (L265p Meijel),
angōjǝ (L163a Milsbeek),
āngūjǝ (Q071p Diepenbeek),
met een laag of vijf:
met˱ ǝn lǭx˱ ǫf ˲vī̄f (Q020p Sittard),
opbritsen:
ǫp˱bretšǝ (L322a Nunhem),
opdragen:
ǫp˱drāgǝ (L318b Tungelroy),
opgooien:
ǫp˲guǝjǝ (L320a Ell),
ǫp˲gū.jǝ (L322a Nunhem),
ǫp˲gūjǝ (Q096a Borgharen, ...
Q096c Neerharen),
opsteken:
opštē̜kǝ (Q111p Klimmen),
opwerpen:
opwę ̞rǝpǝ (Q121b Spekholzerheide),
stenen prikken:
stęjn prekǝ (Q017p Elsloo),
štę ̞ŋ plekǝ (Q211p Bocholtz)
|
Elkaar de stenen toewerpen. [monogr.] || Het opgooien van stro of riet door de helper van de dekker. [N F, 43]
II-8, II-9
|