e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boertje boer: boer (Beesel, ... ), boer laote (Maasbracht, ... ), boer make (Meerssen), boor (Ell, ... ), boor doon (Arcen), bôer (Eupen), bôor (Hasselt), einen boer doon (Blerick), boeren: boere (Baexem), boeren (Nieuwstadt), boertje: beerke laote (Bree), boerke (Bolderberg, ... ), boerke doen (Dilsen), boerke emmen (Arcen), boerke laten (Dilsen), boerke make (Heythuysen), boertj (Broekhuizen), boertje (Beesel, ... ), boortje (Geleen), buurke (Cadier, ... ), buurke laote (Sittard, ... ), buurke loate (Berg-en-Terblijt), buurke loaten (Itteren), ei boertje doon (Baexem), boerke  beerke (Bree), cf. VD D.-N. s.v. "bäuerchen"(een klein - machen)  beujertje (Vijlen), buksen: buksu (Lommel), buksje: buksku (Houthalen), keuken: kueke (Kessel), köke (Tungelroy), mot keuke (Blerick), cf. WNT s.v. "keuken (II)"braakbewegingen gevoelen, braakgevoelens krijgen  kuiken (Velden), keukje: keukje (Horst), keukske (Blerick), keukkeuk: keuk (Maasbree), opwerpen: opwerpe (Eigenbilzen), rips: rupsj (Noorbeek), röps laote (Sittard), cf. RhWb (VII), kol. 628, s.v. "rupschen", afstossen nach dem Essen.  röpsj (Waubach), ripsel: repsel (Groot-Gelmen), cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  reupsel (Mechelen-Bovelingen), réépsel (Beek (bij Bree)), röpsjele  röpsjel (Stokkem), ripselen: rupsulu (Borlo), réépsele (Meeuwen), cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  roepsele (Geistingen), ripseling: cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  repseling (Vechmaal), ripsen: cf. RhWb (VII), kol. 628, s.v. "rupschen", afstossen nach dem Essen.  effe rupsche (Brunssum), röpsen (Stein) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2