e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brassen <omschr.> nergens naar vragen: nörrəgəs nao vraogə (Maastricht), aan de zuip zijn: ən dər zöëp ziëe (Nieuwenhagen), baljoenen: baljoene (Voerendaal), bambocheren (<fr.): bombagére (Merkelbeek), bombazjere (Gronsveld), bōmbaazjeerə (Maastricht), Note v.d. invuller:  bamboezjere (Gulpen), boeleren: Van Dale: boeleren, vrijen, thans alleen ongunstig (en in litt. taal), in overspel leven; -(gew.) ongetrouwd met elkaar leven; -(gew.) huizen.  boeleere (Mheer), boemelen: boemele (Echt/Gebroek, ... ), bōēmələ (Maastricht), bómmelə (Doenrade), bollen: bôlle (Gronsveld), bonjouren (<fr.): besjoeren (Meijel), bəzjoerən (Urmond), brakken: Van Dale: brakken, (alleen onb. w., gew.) hard in de weer, druk bezig zijn; boodschappen, inkopen doen; rondzwalken.  brakken (Heerlerbaan/Kaumer), brassen: bràssə (Heerlen), buizen: buize (Ell), būīzə (Roermond), cafs aflopen: cafees aafloupen (Heythuysen), cafs afstropen: cafee⁄s aafsjtruipe (Sittard), de beest uithangen: de biëst uûthange (Oirlo), de bīēst ówthànge (As), də bîês ōēthàngə (Susteren), dəbīēës ōēthāāngə (Nieuwenhagen), de jan uithangen: d⁄r jan oeshange (Kerkrade), doorzakken: doorzakke (Maastricht), dōōrzákkə (Venlo), doorzuipen: dōōrzōēpə (Venlo), draufgehen (du.): draufgaon (Herten (bij Roermond)), een bonjourder zijn: unnə bonzjoerdər zeen (Kapel-in-t-Zand), erbij zijn: de biee zijje (Weert), erop los leven: d⁄rop los lèève (Geulle), oplos leven (Leopoldsburg), flink ertegenaan gaan: ter flink tîêngenaan gaon (Thorn), gaanderen: gèùnderə (Ubachsberg), in de wirtschaft (du.) liggen: Van Dale (DN): Wirtschaft, 2. café, herberg.  ‧eͅ gən w‧iətša.f l‧iqə (Eys), joesteren: ?WNT: joestere, in een steekspel of tornooi, of in de strijd op het slagveld. Te paard met de gevelde speer op iemand inrennen; op die wijze met of tegen hem vechten. Alleen als historische term.  juuëstere (Mheer), lampetten: Van Dale: lampetten, (gew.) (veel) drinken.  làmpètte (As), lapzwansen: lapzwanse (Ittervoort), leeglopen: lééglaupe (Geleen), op de lappen gaan: op de lappe (Maasbree), op de lappe gaon (Blerick), oppe lappe goan (Bree), òp de láppe gaon (Venray), op zuip gaan: op zoep (Venray), rauw leven: rauw lèèvə (Heel), rouleren (<fr.): Van Dale: rouleren, 3. (gew.) aan de rol zijn, stappen.  rŏĕléére (As), ruig (bn.): ruig (Maasbree), tekeergaan: te keer gwèn (Eigenbilzen), veel in cafs liggen: veulin cafés ligge (Schimmert), wallebakken: Van Dale: wallebakken, (gew.) aan de zwier gaan of zijn.  wallebakken (Eksel), wild (bn.): wiljd (Thorn), wiljt (Brunssum), wild doen: wild doon (Montfort), zuipen: zoepe (Posterholt), zoepen (Nieuwstadt, ... ), zoeppe (Vlodrop), zoêpe (Venlo), zoëpe joa (Vaals), zwaar leven: zjwaor laeve (Roermond), zwabberen: zwabbere (Meijel), zwieren: sjwiere (Susteren), zwieren (Kesseleik) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1