e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de berg afrollen afbollen: de berg aafbollen (Opgrimbie), den berg aafbollen (Hasselt), Met de fiets.  den berg afbollen (Kerniel), afbuitelen: de bêrg aafboutelen (Peer), nə beͅrg afboͅdələ (Sint-Truiden), B.v. hij boutelde hals iever kop v.d. berg aaf.  den berg aafboutelen (Neeroeteren), Zeer ruw.  de berg aafbautelen (Neeroeteren), afdonderen: də bɛrg oəfdondərən (Genk), afgaan: de berg afgaôn (Achel), gɛit (Rotem), #NAME?  den berg aafgaan (Lanaken), Achteruit boeren.  de berig aafge-en (Peer), B.v. mens.  gɛit de berg af (Dilsen), Bet.: achteruit boeren.  den berg aafgoeën (Bree), Bet.: ten onder gaan.  de berg aafgoean (Heusden), Iemand wiens zaken achteruitgaan.  berg aafgaon (Opoeteren), afkeukelen: oufkeukele (Zichen-Zussen-Bolder), = over z`n kop afkomen.  afkoukələ (Velm), afkuilen: B.v. de stenen kulen v.d. berg af.  de berg aafkule (Mechelen-aan-de-Maas), aflopen: də bä:rg āfloͅpə (Lanaken), hèe lupt de berg aaf (Houthalen), afreddelen: den berg aafreddele (Wellen), də berəch oəfreddələ (Gutshoven), də bärch ōfrädəln (Diepenbeek), də bɛrg oəfrɛddələn (Genk), (glijden)  den berg afreddelen (Gorsem), Met stokjes glijden.  de berg aafreddele (Hasselt), Zich laten afglijden.  afreddelen (Groot-Gelmen), afritsen: de berg aafritse (Kuringen), Achteruit boeren.  de berig aafritse (Peer), afrollen: aafrolle (Gruitrode, ... ), afrollen (Sint-Truiden), de berch afrollen (Helchteren), de berg aafrolle (Hasselt, ... ), de berg aafrollen (Bocholt, ... ), de berg aafrollə (Eisden, ... ), de berg afrolle (Muizen, ... ), de berg afrollen (Achel, ... ), de berg afroolen (Herk-de-Stad), de berg afrulle (Montenaken), de berg ōͅfrollen (Diepenbeek), de berg âôfrollen (Grote-Spouwen), de berig aafrolle (Peer), de berig aafrollen (Hamont), de bērreg āōfrŏlle (Maastricht), de bĕrg oafrollen (Waltwilder), den berg aafrollen (Helchteren, ... ), den berg afrollen (Hamont, ... ), den berg aofrolle (Kaulille), den berg aufrollen (Achel), den bĕrg afrollen (Hamont), də berg āfrollən (Maaseik), də berg âfroͅlə (Zonhoven), də berəch oəfrollə (Gutshoven), də beͅrg afroͅlə (Herk-de-Stad), də bɛrg oəfrollən (Genk), dən bɛrg afrolən (Zolder), ne berg afro(e)llə (Tessenderlo), nə berg afrollə (Tessenderlo), oufrolle (Zichen-Zussen-Bolder), àfrollen (Meeuwen), B.v. de stein rolt van de berg aaf.  de berg aafrollen (Mechelen-aan-de-Maas), Bet.: aan lager wal geraken.  de berg afrollen (Tessenderlo), Bet.: ten onder gaan.  de berg aafrolle (Heusden), Bet: hij geraakt aan lager wal.  de berg afrallen (Tessenderlo), Kleine kinderen.  den berg afrollen (Kerniel), Meer regelmatig.  de berg aafrollen (Neeroeteren), Nieuw.  də bɛ.rch avrolə (Stokkem), Ook: de bal trult van den berg af.  dən beͅrg āfroͅlə (Opglabbeek), afrutschen (<du.): de bērreg āōfrótsje (Maastricht), afschuivelen: de bērreg āōfsjīēvele (Maastricht), afschuiven: de berg aaf sjieven (Reppel), aftollen: den berg aoftollen (Kaulille), aftrullen: aaftrille (Hasselt), aaftrillen (Neeroeteren), aftrullen (Halen, ... ), aoftrulle (Bilzen), de berg aaf trillen (Reppel), de berg aafdrullen (Stokkem), de berg aafdrullə (Eisden), de berg aaftrallen (Reppel), de berg aftrulle (Montenaken), de berg aftrullə (Ulbeek), de berg auftrulle (Hoepertingen), de berg auftrullen (Diepenbeek), de berg oaftrulla (Koninksem), de berg oaftrulle (Guigoven), de berg ōͅftrollen (Diepenbeek), de berg ôâftrullen (Grote-Spouwen), den berg aaf trullen (Bocholt), den berg aaftrillen (Bree), den berg afdrullen (Overpelt), den berg aftrullen (Beringen, ... ), də berəch oəftryllə (Gutshoven), də beͅrch aftrylə (Alken), də bärch ōftrylən (Diepenbeek), dən bɛrg aftrølən (Zolder), hèe trult de berg aaf (Houthalen), ouftreule (Zichen-Zussen-Bolder), van `n berg aftrullen (Meldert), #NAME?  de berg af trulle (Montenaken), den berg aftrulle (Jeuk), Gewoon  də bɛ.rch avdrølə (Stokkem), Om de pret, b.v. kinderen.  aftrullen (Groot-Gelmen), rollen.  aftryllə (Velm), aftuimelen: a.ftumələn (Neerpelt), aaftuimele (Hasselt), aftuimelen (Neerpelt), de berg aaftoemelen (Bocholt, ... ), de berg aaftoemələ (Eisden), de berg aftômelen (Eigenbilzen), de berg âôftomelen∂ (Grote-Spouwen), de berig aëf toemelen (Overpelt), de bērreg āōftōēmele (Maastricht), den berg aaftoemelen (Achel, ... ), den berg aaftuimelen (Peer), den berg aftoemele (Neerpelt), den berg aftoemelen (Hamont), den bĕrg aftoemelen (Hamont), də berg âftoͅmələ (Zonhoven), də bĕrg āftumələ (Neerpelt), van n berg aftuimelen (Meldert), âftūmele (Mettekoven), Achteruit boeren.  de berig aaftommelen (Peer), d.i. hals over kop.  de berg aaftoemelen (Leut), aftwinkelen: aftwinkelen (Halen), afvallen: n berg afvallen (Herk-de-Stad), afzakken: Achteruit boeren.  de berig aafzakke (Peer), Bet.: ten onder gaan.  de berg aafzakke (Heusden), bollen: B.v. met een fiets van een berg afbollen.  bollen (Kerkhoven), buitelen: #NAME?  buitelen (Neeroeteren), reddelen: #NAME?  den berg reddelle (Jeuk), rollen: rollen (Bree), B.v. hals over kop van een berg afrollen.  rollen (Kerkhoven), trullen: de berig aëf trullen (Overpelt), trulle (Sint-Lambrechts-Herk), trullen (Kwaadmechelen), try(3)̄lə (Opgrimbie), trølt (Rotem), van den berg trullen (Neerpelt), #NAME?  trillen (Opoeteren), B.v. ich trulde hals uever kop de berg af.  trullen (Beringen), B.v. steen.  trølt de berg af (Dilsen), Stilletjes voortduwen.  trillen (Bree), tuimelen: de berig toemmelen (Hamont), toemelen (Neeroeteren), toemellen (Maaseik), tomelen (Hasselt), #NAME?  toemelen (Neeroeteren), Hals over kop.  tuimelen (Stokrooie) de berg afrollen [ZND 41 (1943)] III-1-2