24878 |
kaal knopkruid |
amerikaanse drek:
amerikaanse drek (L248p Lottum, ...
L267p Maasbree),
? zaad zou door de Americanen in 1944 meegebracht zijn
americaanse drek (L248p Lottum),
hier neemt men aan dat dit onkruid met het kippenvoer geïmporteerd is
amerikaanse drek (L267p Maasbree),
boterbloem:
bø̜tǝrblø̜m (Q203p Gulpen),
duivel:
dȳvǝl (L266p Sevenum),
groeit overal waar de zaak verwaarloosd is
duuvel (L266p Sevenum),
duivelskralen:
dȳvǝlskralǝ (L164p Gennep, ...
L271p Venlo),
duivelskrallen:
-
dy.vəlskralə (L164p Gennep),
franse drek:
franse drek (L289p Weert),
Galinsoga parvifolia
frânse drek (L289p Weert),
fransozenkruid:
fransōsǝkrut (L381p Echt),
kaasjekruid:
kīǝšǝkrūt (Q202p Eys),
kamilkruid:
kǝrmilkrǭǝt (Q166p Vechmaal),
kamille:
kamille (L164p Gennep),
kamillebloempje:
kǝmɛlǝblumkǝ (Q188p Kanne),
kattekruid:
kie:ətə-kroe:ət (Q202p Eys),
kazenkruid:
kie:əsəkroe:t (Q202p Eys),
knoopjes:
knuipkes (L318b Tungelroy),
Galinsoga parvifolia
knuipkes (L318b Tungelroy),
knoopjeskruid:
lijkt op knoopje
knuipkeskroed (L378p Stevensweert),
knoopkruid:
-
knoepkroed (L377p Maasbracht),
knopjeskruid:
knø̜i̯pkǝskrut (L378p Stevensweert),
knopkruid:
knopkrūt (Q019p Beek, ...
Q036p Nuth,
L375p Wessem),
knupkrūt (L377p Maasbracht, ...
Q208p Vijlen),
-
knopkruid (L300p Beesel, ...
Q035p Brunssum),
kropkruid (Q121p Kerkrade),
?
knopkruid (Q095p Maastricht),
de o is bijna oe
knopkroe:t (L375p Wessem),
om de stengelknoppen
knupkroed (Q208p Vijlen),
wellicht dat de reuk herinnert aan knoflook
knopkroet (Q036p Nuth/Aalbeek),
kruisjeskruid:
krūtskǝskrūt (L377p Maasbracht),
kruiskruid:
krȳtskrut (Q222p Vaals),
meeëndrek:
mēǝ drɛk (L267p Maasbree),
nachtegaal:
naxtǝgāl (L269a Hout-Blerick),
nachtegaalskruid:
naxtegālskrut (L290p Panningen),
nachtschade:
naxtšāi̯ (L360p Bree),
nachtschalige:
nachtschalige (L354p Wijchmaal),
patattenkruid:
pǝtatǝkrūt (L269p Blerick),
reuts:
rø̄tš (Q036p Nuth),
rø̜̄tš (Q031p Spaubeek),
reutsel:
retsǝl (Q075p Vliermaalroot),
scheerling:
scheerling (L269p Blerick),
schijtkruid:
šāi̯tkrāt (Q163p Berg, ...
Q176a Ketsingen),
weiedrek:
of wieë drek. Niet leesbaar. HB
m/w?ieë drek (L267p Maasbree),
wilde boekweit:
weljǝ bokǝnt (L421p Dilsen),
wilde margriet:
(mv)
wil megritǝ (L360p Bree),
wilde viooltje:
weldǝ viōljǝ (L292a Maxet)
|
Galinsoga parviflora Cav. Algemeen voorkomend hardnekkig en nauwelijks uit te roeien akker- en tuinonkruid, dat zich sinds het begin van de 19de eeuw vanuit botanische tuinen over Europa verspreid heeft. Het heeft kleine witte bloempjes met een geel hartje en bloeit van juni tot de herfst, terwijl de hoogte varieert van 20 tot 60 cm. Waarschijnlijk vanwege de recente verspreiding wordt door de informanten in L 289, 289a, 289b, 300, 370, Q 95, 99*, 103, 121 en 201 aangegeven dat men dit onkruid kent onder de Nederlandse naam knopkruid. Bij Amerikaanse drek ("onkruid") is aangetekend dat het zaad door de Amerikanen in 1944 meegebracht zou zijn (L 248) of dat het met het kippevoer geïmporteerd zou zijn (L 267). Franse drek (L 289) en fransozenkruid (L 381) wijzen naar een vermeende herkomst uit Frankrijk. De plant komt overigens uit Midden-Amerika. Bij duivelskralen wordt opgemerkt: "waarschijnlijk omdat het zo taai is dat het niet uitgetrokken kan worden; na de bloei vormen zich kleine zwarte besjes, vandaar ɛkrallenɛ". Bij ɛduivelɛ: "wast overal waar de zaak verwaarloosd is". Zie Brok 1992. [A 28, 10; Lu 6, 10; monogr.] || kaal knopkruid [DC 28 (1956)] || knopkruid
I-5, III-4-3
|