e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met een priktol spelen cirkelspel: De jongens werpen op elkaars werptollen om deze buiten den kirng t ewerp. Diegene wiens tol buiten den cirkelomtrek wordt geworpen is verloren.  cirkelspel (Houthalen), dobbelen: dobbele (Eygelshoven), dobbelen (Waubach), dŏbələ (Waubach), dokken: dokke (Gulpen, ... ), dokkə (Eys), de "g"wordt hier uit gesproken als de "g"in het Franse woord "grand  dogge (Gronsveld), dop aanwerpen: der dop aa-werpe (Holz, ... ), dop draaien: doͅpdroͅ:jə (Leopoldsburg), dop gooien: De kinderen maken n ring op den gront van +- 1 m doorsnede. Ze werpen daar hun tol in. De tol die - wanneer hij stil valt- er in blijft liggen, zal door de oudste jongens uit den kring worden geworpen. Ieder bezigt daartoe zijn eigen tol welke met kracht op den inliggenden geworpen wordt.  doͅbgūəjə (Molenbeersel), Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobgwaoje (Echt/Gebroek), dop houwen: d’n dŏp hŏwə (Pey), dop jagen: dop jagen (Henis), dop opzetten: den dop opzetten (Geleen), den dop opzètte (Berg-en-Terblijt), dop opzetten (Nuth/Aalbeek), dop slaan: dop.slaon (Pey), Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobslaon (Echt/Gebroek), dop zetten: soms gebruikt, geen andere aparte benoeming bekend  der dop zetse (Kerkrade), dopje spelen: döpke speule (Maastricht), dopkappen: Er wordt een min of meer groote cirkel gemaakt, naar gelang het aantal deelnemers. Eén jongen werpt zijn tol draaiend in den cirkel, een tweede poogt met zijn tol den eerste uit den cirkel te kappen of zelfs stuk te kappen. Zoo komt elk aan de beurt. Wiens tol buiten den ring gekapt of stuk gekapt wordt verliest. De anderen herbeginnen.  dopkappen (Grote-Brogel), doppen: (doppe) (Bilzen), do.pə (Gutshoven), dobbe (Amby, ... ), dobben (Baarlo, ... ), doppe (Gotem, ... ), doppen (Berlingen, ... ), doppë (Hoeselt), doppə (Hout-Blerick, ... ), doppən (Vucht), doͅbə (Opglabbeek, ... ), doͅppə (Bilzen), doͅpə (Borgloon, ... ), doͅpən (Diepenbeek), dòbbĕ (Roermond), dóppe (Zolder), jongens: doppen (Eksel), [sic]  doppen (Stokrooie), Afl. sub **dop1.  dóbbe (Zonhoven), Afl. sub dop.  doppen (Niel-bij-St.-Truiden), De koùjounge zèn obbe speelplak aon t doppe: De kwajongens spelen met de dop op het speelplein.  doppe (Kortessem), De tol wordt met het touw draaiend in één cirkel geworpen (cirkel van 0,5 m doormeter) De tol moet draaien in dezen cirkel, draait hij dan moet hij vanzelf eruit loopen al draaiend of eruit rollen terwijl hij ophoudt (dit laatste noemt nen reizen) Draait de tol niet dan moet hij in t midden van den cirkel gelegd, als straf. De andere medespelers mogen hem net hun tol die gewoon wordt opgedraaid en geworpen eruit werpen tot buiten de omtreklijn. n speler die n bestraften tol met zijn regelmatig geworpen tol raakt en wiens tol ook niet zou draaien hoeft niet in te leggen en wordt niet bestraft.  ’t perk doppen (Stokkem), Den dop loeg klievesdepiel: De tol lag met de pin omhoog, om de tol van de gooier te splijten.  doppe (Diepenbeek), Een van de meest geliefkoosde kinderspelen was wel het dobbe (met de tol spelen), wat niet alleen door de jongens, maar ook door vele meisjes met graagte werd beoefend. De dob (tol) had twee varianten: de moets en de roetefletser, (zie de afbeeldingen bij deze trefwoorden in de woordenlijst [resp. pag. 103 en 111]). Aan de roetefletser kende men de eigenschap toe, dat men er ruiten mee kon stukgooien, wat inderdaad wel vaker gebeurde.  dobbe (Tegelen), Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.  doppe (Eigenbilzen), hier ruim een uur vandaan  dobbən (Leuken), Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.  dobbe (Echt/Gebroek), Op de verharde grond wordt een cirkel getrokken van ongeveer 3 meter doormeter. Speler A smijt zijn dop, die met een koord van 1 meter lang wordt aangetrokken, met een stevige worp in de cirkel. Dan is het de beurt aan speler B die moet trachten met zijn scherpgeslepen dop de andere te raken en uit te schakelen of doormidden te klieven. Als bescherming verstevigt men de dop met duimspijkers. De dop die het langst draait is de winnaar.  doppë (Hoeselt), Sub doppe: Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.  doppe (Eigenbilzen), Sub keingerspeile.  doppe (Sint-Truiden), tegenwoordig niet meer bekend, woord gebruikt zon 40 jaar geleden  doppen (Nieuwstadt), draaitollen: dreetolle (Schinveld), gromdop: gromdop (Bree), haktollen: haktollen (Lottum), hazen: Men draait de "smak"rond den dop, werpt hem over de schouders: t geen hiet den dop zetten in een rond op den grond getrokken: zoo hij nu nie uit de ronde draait, moet hij er uit gehaasd worden, t.t.z. de punten van de doppen worden zo scherp gevijld. Het hout met nageltjes en plaatjes beslagen en men werpt er op gelijk voor t gewoon zetten totdat hij er uit vliegt of splijt.  hāzen (Peer), holledoppen: [u/o?]  hulledoppen (Berg), Spel in de vragenlijst onder a aangegeven  holledop (s-Herenelderen), houwdoppen: houdoppen (Nieuwerkerken, ... ), huildop opzetten: als men alleen speelde  huuldop opzette (Nuth/Aalbeek), huildop werpen: zoodat de tol in een klein kringetje (vooraf geschetst) moet draaien als mikpunt voor de medespelers  huuldop werpen (Nuth/Aalbeek), ijsdobbelen: iesdobbele (Eygelshoven), ijsdok opzetten: dər ’īēsdog opsettə (Voerendaal), ijsdokken: iesdogke (Klimmen), īēzdokə (Voerendaal), ijsdop werpen: iesdob werpe (Heerlen), jagen: ja:gə (Borgloon), kapdoppen: kabdupə (Sint-Truiden), kapdoppe (Sint-Truiden), kapdupə (Sint-Truiden), kernellen: kernellen (Keent), kernèllen (Weert), krenellen (Hushoven), kurnellen (Ospel), knolen: knole (Kerkrade), knouwələ (Bocholtz), knowəle (Vaals), kokkerallen: kòkkeralle (Guttecoven), ziet men hier niet meer  kókkeralle (Geleen), kokkerel jagen: kokkereljögen (Vlijtingen), kokkerel opzetten: koekərel opzèttə (Sibbe/IJzeren), kokkerellen: koekerelle (Heythuysen, ... ), koekerellen (Kessel, ... ), kokkerelle (Baexem), kokkərellə (Heythuysen), kukərɛlə (Kanne), kokkernollen: koekernollen  kukərnulə (Vliermaal), konkerellen: konkurellen (Groot-Gelmen), konkernellen: konkərnellə (Putbroek), met de bromtol spelen: tweede "o"lang trekken  met den bromtôl speulen (Arcen), met de dop spelen: met de dop spelen (Grote-Spouwen), met den dob speele (Valkenburg), mèt d’u dop speule (Maastricht), met de houwsdop spelen: mitə huuzdup spe:lə (Tongeren), met de huildop spelen: met huuldop spelen (Helden/Everlo), met de ijsdobbel spelen: sjpieële mit der iesdobbel (Eygelshoven), met de ijsloper spelen: spele met d’r iesleuper (Vijlen), met de kapdop spelen: met de kapdop spelen (Leopoldsburg), met de kokkerel spelen: metə kukərɛ:l spje:lə (Vlijtingen), met de popperel spelen: špeulə mit də poepərel (Putbroek), met een jaagsdop spelen: [sic]  met een joͅ:zdup spelen (Tongeren), peeldok opzetten: peildok opzètte (Merkelbeek), peetsen: peetse (Hushoven, ... ), pindoppen: /  pindoppen (Hamont, ... ), ringkappen: In een ring legt men een hoop voorwerpen. De kunst bestaat erin om t meest mogelijk voorwerpen buiten den ring te kappen.  rēͅŋkappen (Overpelt), smikdoppen: smikdoppen (Blerick), tirvelen: tielevere (Bocholtz), tollen: tolle (Tungelroy), tollen (Bergen, ... ), tollen met een lient (Mook), tolə (America, ... ), zijpenspringen: soms  zieppesprengen (Stokkem) (Kinderspelen): Een tol (op de hand) laten draaien. || 1. Tollen (spel). || [I]. Tollen (met priktol). || [Met de tol spelen]. || [Tol]. || Doppen: 2. Met een "dop [tol]"spelen, tollen. || Doppen: b) met de tol spelen. || Doppen: Spelen met de dop. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Het spelen met de tol. || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Met de priktol spelen. || Met de tol spelen, tollen. || Met de tol spelen. || Met den tol spelen. || Spel met de werptol. || Spelen met de tol. || Spelen met een tol. || tollen [SND (2006)] || Tollen, de priktol werpen. || Tollen. || Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)], [ZND 16 (1934)] III-3-2