22760 |
met een priktol spelen |
cirkelspel:
De jongens werpen op elkaars werptollen om deze buiten den kirng t ewerp. Diegene wiens tol buiten den cirkelomtrek wordt geworpen is verloren.
cirkelspel (L414p Houthalen),
dobbelen:
dobbele (Q119p Eygelshoven),
dobbelen (Q117a Waubach),
dŏbələ (Q117a Waubach),
dokken:
dokke (Q203p Gulpen, ...
Q196p Mheer),
dokkə (Q202p Eys),
de "g"wordt hier uit gesproken als de "g"in het Franse woord "grand
dogge (Q193p Gronsveld),
dop aanwerpen:
der dop aa-werpe (Q121z Holz, ...
Q121p Kerkrade),
dop draaien:
doͅpdroͅ:jə (K317p Leopoldsburg),
dop gooien:
De kinderen maken n ring op den gront van +- 1 m doorsnede. Ze werpen daar hun tol in. De tol die - wanneer hij stil valt- er in blijft liggen, zal door de oudste jongens uit den kring worden geworpen. Ieder bezigt daartoe zijn eigen tol welke met kracht op den inliggenden geworpen wordt.
doͅbgūəjə (L319p Molenbeersel),
Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.
dobgwaoje (L381p Echt/Gebroek),
dop houwen:
d’n dŏp hŏwə (L381b Pey),
dop jagen:
dop jagen (Q158a Henis),
dop opzetten:
den dop opzetten (Q021p Geleen),
den dop opzètte (Q103p Berg-en-Terblijt),
dop opzetten (Q036p Nuth/Aalbeek),
dop slaan:
dop.slaon (L381b Pey),
Sub dobbe: Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.
dobslaon (L381p Echt/Gebroek),
dop zetten:
soms gebruikt, geen andere aparte benoeming bekend
der dop zetse (Q121p Kerkrade),
dopje spelen:
döpke speule (Q095p Maastricht),
dopkappen:
Er wordt een min of meer groote cirkel gemaakt, naar gelang het aantal deelnemers. Eén jongen werpt zijn tol draaiend in den cirkel, een tweede poogt met zijn tol den eerste uit den cirkel te kappen of zelfs stuk te kappen. Zoo komt elk aan de beurt. Wiens tol buiten den ring gekapt of stuk gekapt wordt verliest. De anderen herbeginnen.
dopkappen (L356p Grote-Brogel),
doppen:
(doppe) (Q083p Bilzen),
do.pə (P195p Gutshoven),
dobbe (Q102p Amby, ...
L295p Baarlo,
L327p Beegden,
L381p Echt/Gebroek,
Q021p Geleen,
Q003p Genk,
L366p Gruitrode,
L322p Haelen,
L328p Heel,
L328p Heel,
L330p Herten (bij Roermond),
L325p Horn,
L320p Hunsel,
L316p Kaulille,
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht,
L377p Maasbracht,
L332p Maasniel,
P220p Mechelen-Bovelingen,
Q099p Meerssen,
L367p Neerglabbeek,
Q010p Opgrimbie,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg),
dobben (L295p Baarlo, ...
L381p Echt/Gebroek,
P185p Engelmanshoven,
L356p Grote-Brogel,
L370p Kessenich,
L369p Kinrooi,
Q099p Meerssen,
L368p Neeroeteren,
P213p Niel-bij-St.-Truiden,
L318p Stramproy,
Q013p Uikhoven),
doppe (P190p Gotem, ...
Q002p Hasselt,
Q085p Hoelbeek,
P057p Kuringen,
L434p Limbricht,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L382p Montfort,
Q157a Overrepen,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
P121p Ulbeek,
L271p Venlo,
P177p Zepperen),
doppen (P187p Berlingen, ...
L317p Bocholt,
L421p Dilsen,
P049p Donk (bij Herk-de-Stad),
Q007p Eisden,
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L419p Elen,
L360a Gerdingen,
K316p Heppen,
Q085p Hoelbeek,
P188p Hoepertingen,
Q157p Jesseren,
P055p Kermt,
P118p Kozen,
L424p Meeswijk,
L364p Meeuwen,
L382p Montfort,
Q090p Mopertingen,
Q090p Mopertingen,
L371p Ophoven,
L314p Overpelt,
K357p Paal,
L329p Roermond,
Q093p Rosmeer,
P052p Schulen,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P176p Sint-Truiden,
Q015p Stein,
P056p Stokrooie,
Q166p Vechmaal,
L271p Venlo,
Q075p Vliermaalroot,
Q078p Wellen,
Q164a Widooie),
doppë (Q077p Hoeselt),
doppə (L269a Hout-Blerick, ...
L373p Roosteren,
L271p Venlo,
L375p Wessem),
doppən (Q008p Vucht),
doͅbə (L416p Opglabbeek, ...
Q010p Opgrimbie,
L355p Peer),
doͅppə (Q083p Bilzen),
doͅpə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
L421p Dilsen,
Q087p Gellik,
Q003p Genk,
P187a Kuttekoven,
K314p Kwaadmechelen,
K317p Leopoldsburg,
L424p Meeswijk,
P056p Stokrooie,
K353p Tessenderlo,
Q078p Wellen),
doͅpən (Q071p Diepenbeek),
dòbbĕ (L329p Roermond),
dóppe (K361p Zolder),
jongens: doppen (L353p Eksel),
[sic]
doppen (P056p Stokrooie),
Afl. sub **dop1.
dóbbe (Q001p Zonhoven),
Afl. sub dop.
doppen (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
De koùjounge zèn obbe speelplak aon t doppe: De kwajongens spelen met de dop op het speelplein.
doppe (Q074p Kortessem),
De tol wordt met het touw draaiend in één cirkel geworpen (cirkel van 0,5 m doormeter) De tol moet draaien in dezen cirkel, draait hij dan moet hij vanzelf eruit loopen al draaiend of eruit rollen terwijl hij ophoudt (dit laatste noemt nen reizen) Draait de tol niet dan moet hij in t midden van den cirkel gelegd, als straf. De andere medespelers mogen hem net hun tol die gewoon wordt opgedraaid en geworpen eruit werpen tot buiten de omtreklijn. n speler die n bestraften tol met zijn regelmatig geworpen tol raakt en wiens tol ook niet zou draaien hoeft niet in te leggen en wordt niet bestraft.
’t perk doppen (L423p Stokkem),
Den dop loeg klievesdepiel: De tol lag met de pin omhoog, om de tol van de gooier te splijten.
doppe (Q071p Diepenbeek),
Een van de meest geliefkoosde kinderspelen was wel het dobbe (met de tol spelen), wat niet alleen door de jongens, maar ook door vele meisjes met graagte werd beoefend. De dob (tol) had twee varianten: de moets en de roetefletser, (zie de afbeeldingen bij deze trefwoorden in de woordenlijst [resp. pag. 103 en 111]). Aan de roetefletser kende men de eigenschap toe, dat men er ruiten mee kon stukgooien, wat inderdaad wel vaker gebeurde.
dobbe (L270p Tegelen),
Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.
doppe (Q086p Eigenbilzen),
hier ruim een uur vandaan
dobbən (L289b Leuken),
Ook dobslaon of dobgwaoje; den dob obdrejje; den dob stinktj zich oet (bij t tolspel) uittelrijm: öpke, döbke, reubesöpke, öpke, döbke, dao.
dobbe (L381p Echt/Gebroek),
Op de verharde grond wordt een cirkel getrokken van ongeveer 3 meter doormeter. Speler A smijt zijn dop, die met een koord van 1 meter lang wordt aangetrokken, met een stevige worp in de cirkel. Dan is het de beurt aan speler B die moet trachten met zijn scherpgeslepen dop de andere te raken en uit te schakelen of doormidden te klieven. Als bescherming verstevigt men de dop met duimspijkers. De dop die het langst draait is de winnaar.
doppë (Q077p Hoeselt),
Sub doppe: Het kwotje im den dop doen dat ès de kins, en dan m vurtwêrpe.
doppe (Q086p Eigenbilzen),
Sub keingerspeile.
doppe (P176p Sint-Truiden),
tegenwoordig niet meer bekend, woord gebruikt zon 40 jaar geleden
doppen (L433p Nieuwstadt),
draaitollen:
dreetolle (Q030p Schinveld),
gromdop:
gromdop (L360p Bree),
haktollen:
haktollen (L248p Lottum),
hazen:
Men draait de "smak"rond den dop, werpt hem over de schouders: t geen hiet den dop zetten in een rond op den grond getrokken: zoo hij nu nie uit de ronde draait, moet hij er uit gehaasd worden, t.t.z. de punten van de doppen worden zo scherp gevijld. Het hout met nageltjes en plaatjes beslagen en men werpt er op gelijk voor t gewoon zetten totdat hij er uit vliegt of splijt.
hāzen (L355p Peer),
holledoppen:
[u/o?]
hulledoppen (Q163p Berg),
Spel in de vragenlijst onder a aangegeven
holledop (Q168p s-Herenelderen),
houwdoppen:
houdoppen (P117p Nieuwerkerken, ...
P118a Wijer),
huildop opzetten:
als men alleen speelde
huuldop opzette (Q036p Nuth/Aalbeek),
huildop werpen:
zoodat de tol in een klein kringetje (vooraf geschetst) moet draaien als mikpunt voor de medespelers
huuldop werpen (Q036p Nuth/Aalbeek),
ijsdobbelen:
iesdobbele (Q119p Eygelshoven),
ijsdok opzetten:
dər ’īēsdog opsettə (Q112p Voerendaal),
ijsdokken:
iesdogke (Q111p Klimmen),
īēzdokə (Q112p Voerendaal),
ijsdop werpen:
iesdob werpe (Q113p Heerlen),
jagen:
ja:gə (Q156p Borgloon),
kapdoppen:
kabdupə (P176p Sint-Truiden),
kapdoppe (P176p Sint-Truiden),
kapdupə (P176p Sint-Truiden),
kernellen:
kernellen (L318a Keent),
kernèllen (L289p Weert),
krenellen (L289a Hushoven),
kurnellen (L288a Ospel),
knolen:
knole (Q121p Kerkrade),
knouwələ (Q211p Bocholtz),
knowəle (Q222p Vaals),
kokkerallen:
kòkkeralle (L429p Guttecoven),
ziet men hier niet meer
kókkeralle (Q021p Geleen),
kokkerel jagen:
kokkereljögen (Q171p Vlijtingen),
kokkerel opzetten:
koekərel opzèttə (Q101a Sibbe/IJzeren),
kokkerellen:
koekerelle (L292p Heythuysen, ...
L298p Kessel,
Q101p Valkenburg),
koekerellen (L298p Kessel, ...
L293p Roggel),
kokkerelle (L324p Baexem),
kokkərellə (L292p Heythuysen),
kukərɛlə (Q188p Kanne),
kokkernollen:
koekernollen
kukərnulə (Q080p Vliermaal),
konkerellen:
konkurellen (P184p Groot-Gelmen),
konkernellen:
konkərnellə (L381a Putbroek),
met de bromtol spelen:
tweede "o"lang trekken
met den bromtôl speulen (L250p Arcen),
met de dop spelen:
met de dop spelen (Q170p Grote-Spouwen),
met den dob speele (Q101p Valkenburg),
mèt d’u dop speule (Q095p Maastricht),
met de houwsdop spelen:
mitə huuzdup spe:lə (Q162p Tongeren),
met de huildop spelen:
met huuldop spelen (L291p Helden/Everlo),
met de ijsdobbel spelen:
sjpieële mit der iesdobbel (Q119p Eygelshoven),
met de ijsloper spelen:
spele met d’r iesleuper (Q208p Vijlen),
met de kapdop spelen:
met de kapdop spelen (K317p Leopoldsburg),
met de kokkerel spelen:
metə kukərɛ:l spje:lə (Q171p Vlijtingen),
met de popperel spelen:
špeulə mit də poepərel (L381a Putbroek),
met een jaagsdop spelen:
[sic]
met een joͅ:zdup spelen (Q162p Tongeren),
peeldok opzetten:
peildok opzètte (Q034p Merkelbeek),
peetsen:
peetse (L289a Hushoven, ...
L289p Weert,
L289p Weert),
pindoppen:
/
pindoppen (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
ringkappen:
In een ring legt men een hoop voorwerpen. De kunst bestaat erin om t meest mogelijk voorwerpen buiten den ring te kappen.
rēͅŋkappen (L314p Overpelt),
smikdoppen:
smikdoppen (L269p Blerick),
tirvelen:
tielevere (Q211p Bocholtz),
tollen:
tolle (L318b Tungelroy),
tollen (L192p Bergen, ...
L247z Broekhuizenvorst,
L267p Maasbree,
Q101p Valkenburg),
tollen met een lient (L115p Mook),
tolə (L244c America, ...
P176p Sint-Truiden),
zijpenspringen:
soms
zieppesprengen (L423p Stokkem)
|
(Kinderspelen): Een tol (op de hand) laten draaien. || 1. Tollen (spel). || [I]. Tollen (met priktol). || [Met de tol spelen]. || [Tol]. || Doppen: 2. Met een "dop [tol]"spelen, tollen. || Doppen: b) met de tol spelen. || Doppen: Spelen met de dop. || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Het spelen met de tol. || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in bezeging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Met de priktol spelen. || Met de tol spelen, tollen. || Met de tol spelen. || Met den tol spelen. || Spel met de werptol. || Spelen met de tol. || Spelen met een tol. || tollen [SND (2006)] || Tollen, de priktol werpen. || Tollen. || Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)], [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|