21417 |
persoon die altijd op de hort is |
bammelschort:
’t is en bammelschort (L211p Leunen),
boemelder:
vgl. Van Dale: boemelaar [Du. Bummler].
een bummelder (man) (L386p Vlodrop),
boemeleskerel:
een bommeles kael (man) (L386p Vlodrop),
jakkerd:
eine jakkert (L320p Hunsel),
jakschans:
ein jaksjans (L320p Hunsel),
jaksjees:
un jak sjiees (L289p Weert),
jats:
ən jaots (L381a Putbroek),
jatser:
= vrouw die steeds maar op pad is
een jatsər (Q201p Wijlre),
jatserd:
ene jatserd (Q097p Ulestraten),
ənə jaotsərt (L381a Putbroek),
jatsmarie:
bijnaam
jatsmerie (L320p Hunsel),
jatsprij:
zij is een jatsjpriej (Q031p Spaubeek),
jatsvot:
ən jaotsvot (L381a Putbroek),
joetsbeest:
ein joetsbees (L386p Vlodrop),
klabats:
’t is en klabats (L214p Wanssum),
loopschans:
ein loupsjans (L330p Herten (bij Roermond)),
loperd:
ene luiperd (Q097p Ulestraten),
plaat:
tevens kletswijf
ein plaat (L386p Vlodrop),
richtige schop:
’t is een richtigə schuup (L245p Meterik),
rots:
’n roets (L214p Wanssum),
waswijf:
#NAME?
een waswief (L378p Stevensweert),
tevens kletswijf
ei wesjwief (L386p Vlodrop)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|