26680 |
strijker |
(het) stoot zich aan:
štø̄t zex ān (Q020p Sittard),
de strijk:
dǝ strī.k (L321a Ittervoort),
sleper:
slei̯pǝr (L369p Kinrooi, ...
L368p Neeroeteren),
slipǝr (Q009p Maasmechelen),
slęi̯pǝr (L321p Neeritter),
slofferd:
slofǝrt (Q003p Genk, ...
L424p Meeswijk),
strijker:
strijker (L295p Baarlo, ...
L192p Bergen,
Q098p Schimmert,
Q117a Waubach,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
strikǝr (L425p Grevenbicht / Papenhoven, ...
L265p Meijel,
L163p Ottersum,
L374p Thorn,
Q014p Urmond),
strī̄kǝr (L374p Thorn),
strē.kǝr (Q002p Hasselt),
strī.kǝr (Q095p Maastricht),
strīkǝr (L288p Nederweert, ...
L289p Weert),
strɛ̄kǝr (K317p Leopoldsburg, ...
P176p Sint-Truiden),
strɛ̄ʔǝr (K353p Tessenderlo),
štrikǝr (Q113p Heerlen, ...
Q112a Heerlerheide,
Q039p Hoensbroek,
L382p Montfort,
Q033p Oirsbeek,
Q099q Rothem,
L270p Tegelen,
Q112b Ubachsberg),
štrī̄kǝr (L381p Echt, ...
L299p Reuver,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen,
L374p Thorn),
štrīkǝr (Q193p Gronsveld, ...
L322p Haelen,
Q111p Klimmen,
L332p Maasniel,
Q204a Mechelen,
Q252p Moresnet,
L294p Neer,
L290p Panningen),
strijkerd:
štrikǝrt (L330p Herten)
|
De arbeider die met behulp van een strijkhout de kleikoek in de vorm gladstreek. [monogr.] || Met de steenspil verbonden, gebogen houten arm die het zaad in de kollergang voor de kantstenen strijkt. [Jan 277] || Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d]
I-9, II-3, II-8
|