25926 |
stroopvat |
baar:
bār (Q196a Banholt, ...
Q253p Montzen,
Q032p Schinnen),
(mv.)
bārǝ (Q036p Nuth, ...
Q247a Sint-Pieters-Voeren,
Q112z Tenessen),
driekroonse pot:
drikrōnsǝ pǫt (L295p Baarlo),
kroeg:
krux (Q157p Jesseren),
(mv.)
krugǝ (Q078p Wellen),
kübel:
kyvɛl (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
(mv.)
kɛvɛlǝ (Q078p Wellen),
potten:
pø̜t (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
roompotten:
rǫwmpø̜t (L379p Laak),
rǭmpøt (L293p Roggel),
sirooptonnetje:
šrǫaptø̜nkǝ (L381b Peij),
standen:
stáǝnǝ (Q078p Wellen),
standjes:
stę̄ntžǝs (Q157p Jesseren),
tijn:
tiŋ (Q196a Banholt),
tob:
tǫp (L295p Baarlo),
(mv.)
tǫbǝ (Q078p Wellen),
ton:
ton (Q157p Jesseren, ...
Q253p Montzen),
uiles:
ølǝs (L387p Posterholt),
vaatjes:
vę̄tjǝs (L293p Roggel),
zijpnatsduppen:
zīpnātsdøpǝ (L387p Posterholt)
|
De pot of het vat waarin de stroop wordt opgeslagen. Een aantal zegslieden vermeldt dat men de stroop bewaarde in "baren", stenen potten waarvan de inhoud varieerde. De invuller uit Q 253 merkt bovendien op dat zo''n "baar" op tanden stond, twee oren had en twee of drie schilden (stempels van ongeveer 5 cm doorsnede in relief). Twee schilden duidden op een inhoud van 20 tot 25 liter, drie schilden op een inhoud van 30 tot 35 liter. Ook de opgave uit L 295 ("driekroonse pot") wijst in die richting, bovendien vermeldt de zegsman dat men zulke potten afsloot met krantepapier. De respondent uit L 387 kende twee soorten stenen pot: de "uiles", een kleine, stenen pot van ongeveer 15 liter en de "zijpnatduppen", een Keulse pot met een in-houd van 15 liter of meer. De stroop van ''t loonstoken werd in deze emballage, die door de klant was meegegeven, opgeslagen. De invullers uit Q 253 en L 295 gebruikten bovendien ook houten vaten, voorzien van een houten deksel, om de stroop te bewaren. In L 295 had zo''n vat een inhoud van 75 kilo. De zegsman uit L 374 sloeg zijn stroop op in een groot houten voorraadvat van ongeveer 500 liter dat schuin op schragen stond en van bovenaf gevuld kon worden. Aan de voorkant van het vat bevond zich een aftappunt. [N 57, 36]
II-2
|