e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje boerenmuts: ? boere-muts (Schimmert), brabantse muts: brōͅbantsə møts (Lommel), capeline (fr.): kapəli:nə (Wintershoven), capelinetje (<fr.): kəplenəkə (Hasselt), Kappelineke.  kapli.nəkə (Borgloon), gebrodeerd kapje: Van Dale (FN): broder, I. overdrijven (verfraaien, opsmukken II. 1) borduren, 2) verfraaien. (vgl. AN broderie (&lt;Fr.), 1. fijn handborduurwerk)  gəbroͅdert kepkə (Vliermaal), gordijnenmuts: informant: afhangend strookje is gerdin (= gordijn)  gərdinəməts (Bree), koof: Koof.  kuəf} ? (Beverlo), kornet (<fr.): kərneͅ` (Velm), kərneͅt (Halen, ... ), kornetje (<fr.): korneͅkə (Zelem), korneͅtšə (Halen), kərneͅtəkə (Donk (bij Herk-de-Stad)), krullenmuts: krollemutsj (Kerkrade), met: meͅt (Beringen, ... ), cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b  meͅt (Lummen), mɛt (Lummen), moeder: mūdər (Borgloon), muts: mutsj (Hoensbroek), møͅts (Bocholt), məts (Neeroeteren), neepjesmuts: neepkusmöts (Neeritter), nepkesmuts (Kwaadmechelen), nepkəsmøts (Mechelen-aan-de-Maas), nepkəsməts (Rekem), cf. 033a.  neͅpkəsmøts (Kwaadmechelen), informant: als 33a, zonder afhangend strookje  neepjesmuts (Maasbracht), neepjesmutsen werden toendertijd wel door vrouwen uit de arbeiders- of kleine boerenstand gedragen, maar nooit door vrouwen uit middenstands- of andere kringen  neepjesmuts (Tegelen), neepmuts: neepmöts (Grathem), pijpenmuts: pēpəmeͅts (Eigenbilzen), pijpenmutsje: peipəmøͅtskə (Rotem), pīpəmeͅtskə (Opglabbeek), informant: cf 33a en 35  pīpəmeͅtskə (Opglabbeek), informant: zoals 33  peipəmøͅtskə (Rotem), pijpjeskoof: pepkəskuəjf (Tessenderlo), pijpjesmuts: peͅpkəsmøts (Hasselt), Muts met fijne plooitjes.  pɛpkəsmøͅts (Beringen), zie afb. 033a.  pepkəsmuts (Opheers), plooienmuts met gordijnen: plujəməts mət gərdinə (Bree), plooimuts: `plo:ijmuts (Opheers), sjaalmuts: šalmŭts (Herk-de-Stad), slaapkoof: slo͂ͅpkuwəf (Halen), slaapmet: slopmeͅt (Diepenbeek), slaapmoeder: sloəpmudər (Brustem), slaapmuts: sloapmoets (Rummen (WBD)), slōpmuts (Sint-Truiden), sloͅbmøts (Lommel), sluōpmøts (Riksingen), sluoͅpmuts (Hoeselt), slaapmutsje: slaopmutskes (Urmond), vleugelmutsje: vleugelmutske (Horst), witte koof: wetəkuəf (Kwaadmechelen) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] || neepjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || ouderwetse vrouwenmuts met plooien || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3