18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
boerenmuts:
? boere-muts (Q098p Schimmert),
brabantse muts:
brōͅbantsə møts (K278p Lommel),
capeline (fr.):
kapəli:nə (Q079a Wintershoven),
capelinetje (<fr.):
kəplenəkə (Q002p Hasselt),
Kappelineke.
kapli.nəkə (Q156p Borgloon),
gebrodeerd kapje:
Van Dale (FN): broder, I. overdrijven (verfraaien, opsmukken II. 1) borduren, 2) verfraaien. (vgl. AN broderie (<Fr.), 1. fijn handborduurwerk)
gəbroͅdert kepkə (Q080p Vliermaal),
gordijnenmuts:
informant: afhangend strookje is gerdin (= gordijn)
gərdinəməts (L360p Bree),
koof:
Koof.
kuəf} ? (K318p Beverlo),
kornet (<fr.):
kərneͅ` (P174p Velm),
kərneͅt (P048p Halen, ...
P055p Kermt),
kornetje (<fr.):
korneͅkə (P044p Zelem),
korneͅtšə (P048p Halen),
kərneͅtəkə (P049p Donk (bij Herk-de-Stad)),
krullenmuts:
krollemutsj (Q121p Kerkrade),
met:
meͅt (K358p Beringen, ...
K361a Boekt/Heikant,
P044p Zelem),
cf. N25,031a / 032h / 033a / 034 / 035 / 039b
meͅt (P051p Lummen),
mɛt (P051p Lummen),
moeder:
mūdər (Q156p Borgloon),
muts:
mutsj (Q039p Hoensbroek),
møͅts (L317p Bocholt),
məts (L368p Neeroeteren),
neepjesmuts:
neepkusmöts (L321p Neeritter),
nepkesmuts (K314p Kwaadmechelen),
nepkəsmøts (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
nepkəsməts (Q012p Rekem),
cf. 033a.
neͅpkəsmøts (K314p Kwaadmechelen),
informant: als 33a, zonder afhangend strookje
neepjesmuts (L377p Maasbracht),
neepjesmutsen werden toendertijd wel door vrouwen uit de arbeiders- of kleine boerenstand gedragen, maar nooit door vrouwen uit middenstands- of andere kringen
neepjesmuts (L270p Tegelen),
neepmuts:
neepmöts (L326p Grathem),
pijpenmuts:
pēpəmeͅts (Q086p Eigenbilzen),
pijpenmutsje:
peipəmøͅtskə (L420p Rotem),
pīpəmeͅtskə (L416p Opglabbeek),
informant: cf 33a en 35
pīpəmeͅtskə (L416p Opglabbeek),
informant: zoals 33
peipəmøͅtskə (L420p Rotem),
pijpjeskoof:
pepkəskuəjf (K353p Tessenderlo),
pijpjesmuts:
peͅpkəsmøts (Q002p Hasselt),
Muts met fijne plooitjes.
pɛpkəsmøͅts (K358p Beringen),
zie afb. 033a.
pepkəsmuts (P222p Opheers),
plooienmuts met gordijnen:
plujəməts mət gərdinə (L360p Bree),
plooimuts:
`plo:ijmuts (P222p Opheers),
sjaalmuts:
šalmŭts (P050p Herk-de-Stad),
slaapkoof:
slo͂ͅpkuwəf (P048p Halen),
slaapmet:
slopmeͅt (Q071p Diepenbeek),
slaapmoeder:
sloəpmudər (P178p Brustem),
slaapmuts:
sloapmoets (P107a Rummen (WBD)),
slōpmuts (P176p Sint-Truiden),
sloͅbmøts (K278p Lommel),
sluōpmøts (Q158p Riksingen),
sluoͅpmuts (Q077p Hoeselt),
slaapmutsje:
slaopmutskes (Q014p Urmond),
vleugelmutsje:
vleugelmutske (L246p Horst),
witte koof:
wetəkuəf (K314p Kwaadmechelen)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] || neepjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || ouderwetse vrouwenmuts met plooien || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|