id | Trefwoord | Begrip: dialectopgave (plaats) | Toelichting |
---|---|---|---|
24920 | afzakken | afkalven: aafzakken (Ospel), de berg afrollen: Achteruit boeren. de berig aafzakke (Peer), Bet.: ten onder gaan. de berg aafzakke (Heusden), inzakken, zich zetten: āfzakǝ (Buchten [(Maurits)] [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), opzakken: afzakken (Lummen), van de leg afraken: (de kip is) afxǝzakt (Milsbeek, ... ) I-12, II-3, II-5, III-1-2, III-4-4 |