id | Trefwoord | Begrip: dialectopgave (plaats) | Toelichting |
---|---|---|---|
18030 | buiken | oprispen: b"kə (Heppen), beuke (Heerlerheide), bèùke (Afferden, ... ), böke (Ottersum), bø͂ͅkə (Achel, ... ), bûîke (Beverlo), bəu̯ə (Lommel), Vernl. buiken. bueken (Hamont), zich rechtop houden en de krop laten opzwellen (baltsverschijnsel): Van Dale: buiken, 2. (scherts.) buikig, dik worden. bôêken (Eisden) III-1-2, III-3-2 |