e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achteruitgaan wijken: wi-jke (Bree) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achteruittrappen houwen: hǭu̯ǝ (Bree) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterbred: axtǝrbriǝt (Bree), achterschot: axtǝršǫt (Bree), achterschotsel: axtǝrsxotsǝl (Bree), achterste schot: axtǝrstǝ šǫt (Bree), hoofdbred: hęi̯briǝt (Bree), schut: šɛt (Bree), schutsel: sxøtsǝl (Bree) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwater, onderwater achterwater: axtǝrwātǝr (Bree) Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43] II-3
achterwerk brits: britz (Bree), kont: kónt (Bree) [N 10c (1995)]bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] III-1-1
achterwerkers lochtstenen: loxtstęjn (Bree) Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.] II-9
achterwiel van een fiets achterste rad: achterste raad (Bree) het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1
adamsappel adamsappel: adamsappel (Bree), Trefw. adams-, vgl. lm. ademen,  adəmsappəl (Bree) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
adder adder: Bree Wb.  adder (Bree) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2
ademen ademen: ich kan nēt ōjəmə (Bree), ich kos niet oiemen (Bree), ich kos nit o.iəmə (Bree), oajeme (Bree), asemen: ich kan nēt ōsəmə (Bree), ich kos nit o.səmə (Bree) ademen [N 10a (1961)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1