18261 |
[kazak] |
kazak:
dim. kazekske uitdr. "zi-jne kazak drejje"(=overlopen/ tourner casagnées)
kazak (L360p Bree),
overgooier:
overgooier (L360p Bree)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kazavek (L360p Bree),
Een jas.
kazəvɛk (L360p Bree),
jasje zonder mouwen
kažəvek (L360p Bree),
nauwsluitend kledingstuk
kasjevék (L360p Bree),
Vest, jasje.
kazəvɛk (L360p Bree),
kazavekje:
Het is een soort bolero dat de meisjes omslaan bij fris weder. Meestal gebreid uit wollen garen.
kazəvɛkskə (L360p Bree)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
lējfkə (L360p Bree),
betekenis: kort kledingstuk, boven het hemd gedragen door vrouwen; bij oude vrouwen: jekske
lifkə (L360p Bree),
betekenis: onderhemdje, meestal zonder mouwen
liefke (L360p Bree),
betekenis: wollen borstrok
lejfke (L360p Bree)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
āks (L360p Bree)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (L360p Bree),
aalmoos (L360p Bree),
ā.lmó:s (L360p Bree),
⁄n âalmoos (L360p Bree)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)], [ZND m] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
aalmoezeneer (L360p Bree)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
aam (L360p Bree, ...
L360p Bree),
ôm (L360p Bree, ...
L360p Bree),
ps. boven de Ø (= omgespeld!) moet nog een ` staan; deze combinatieletter is niet te maken!
ōm (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
āmbēljt (L360p Bree),
āmbēlt (L360p Bree),
ānbēltš (L360p Bree),
aanvilt:
anvęltš (L360p Bree)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)] || Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
lotsen:
lòtze (L360p Bree),
memmen:
memme (L360p Bree)
|
(lett.) mammen, aan de borst zuigen || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|