18116 |
eelt, eeltknobbel |
weer:
wieren in z`n haən (P116p Gorsem)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34532 |
een ei |
eitje:
ēkǝ (P116p Gorsem)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
allie[ə}n (P116p Gorsem)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eerkaek (P116p Gorsem)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
24478 |
eik |
eik:
eek (P116p Gorsem)
|
eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
iekel (P116p Gorsem)
|
eikel [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (P116p Gorsem)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
elletrik (P116p Gorsem)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektrische tram:
electrischen tram (P116p Gorsem)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
Ich ben ziek van de ellende (P116p Gorsem),
misere:
Hie zit in de misere (P116p Gorsem)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|