e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vrusschemig

Overzicht

Gevonden: 384

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gezicht (spotnamen) bakkes: bakkus (Vrusschemig), puts: puutsch (Vrusschemig) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezwel gezwel: e geschwuul (Vrusschemig) gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2
giechelen giechelen: giechele (Vrusschemig) giechelen [giebelen, schiertse] [N 10a (1961)] III-1-4
gist gist: gęš (Vrusschemig) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] II-1
goudvink goudvink: goodvink (Vrusschemig) goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)] III-4-1
graanhok, stuik, mandel hoop: hǫu̯p (Vrusschemig) Algemene term voor een groepje tegen elkaar staande gebonden schoven in het veld, of, indien gespecificeerd opgegeven, hier het roggehok; haver- en boekweithok zijn aparte lemma''s geworden. Het aantal schoven dat in een hok zit, verschilt per gewas en ook van streek tot streek in Limburg. Goossens 1963, 126-158 geeft een uitvoerige, ook volkskundige, beschrijving van de verschillende soorten hokken en van de verspreiding daarvan over de provincie Belgisch Limburg. De invloed van de bouwwijze van het hok op de naamgeving ervan is er overigens niet evident. De variant mantel kan wel beschouwd worden als een volksetymologie bij mandel. Zie afbeelding 7. [N 15, 30a, 30c, 30d en 31; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 32; A 10, 16; A 23, 16; L 38, 34a; L 48, 34.1; Lu 1, 16.1; Lu 2, 34.1; Gwn 7, 6; monogr.] I-4
grijns grijnzelen: grienzele (Vrusschemig) grijns [grijnst] [N 10 (1961)] III-1-4
grijpen naar snappen: noa get schnappe (Vrusschemig) grijpen naar iets [naar iets raome] [N 10a (1961)] III-1-2
groeizaam weer gedijen: Nb. het weer in de zomer: zoeëmerweër.  gedeije (Vrusschemig), mals buitje: é mals buijke (Vrusschemig), malse bui: ing malse buij (Vrusschemig) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
grof gebouwd grof: groëf (Vrusschemig) zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1