e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aldeneik

Overzicht

Gevonden: 441

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graanzolder graanzolder: grā.nzǫldǝr (Aldeneik), meelzolder: mę̄.lzǫldǝr (Aldeneik) In het algemeen de tweede verdieping van de watermolen waar het graan en het meel wordt opgeslagen. [Jan 252; Coe 231; Grof 259] II-3
grasmaaimachine maaimachine: mɛi̯mǝšii̯n (Aldeneik) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
groenmest groenbemesting: grønbǝmęsteŋ (Aldeneik) Groenmest is het gewas dat gebruikt wordt voor groenbemesting. Daaronder verstaat men het verbouwen en daarna onderploegen van een groen gewas, dat in symbiose met stikstofbindende organismen leeft. De stikstof dient als meststof voor een volgend gewas. De gewassen die hiertoe dienen zijn nogal verschillend. In de navolgende plaatsen worden gebruikt: lupine K 278, 318, 357, 358, L 159a, 163, 164, 210, 211, 265, 266, 269, 269a, 269b, 270, 271, 288a, 289, 289b, 290, 291, 292, 294, 295, 299, 316, 318, 318b, 320a, 321, 321a, 322, 322a, 325, 330, 331, 332, 366, 373, 374, 377, 378, 382, 387, 416, 420, 427, 429, 430, 431, 432, P 46, 50, 51, 56, 117, 120, 176, 176b, 177, 188, 211, Q 13, 15, 20, 22, 28, 30, 33, 35, 39, 71, 72, 80, 81a, 83, 94b, 95, 96a, 96c, 97, 98, 111, 112z, 113, 117a, 156, 175, 180, 187, 193, 196, 197, 197a, 196a, 203, 204a, 253; serradella L269, 270, 294, 321, 322, 329, 330, 374; spurrie L 373, 430; wikke L 430, Q 15, 180; klaver L 294, 330, Q 20, 33, 188; boekweit L 416; rogge $$(soms gesneden of als stoppels)$$ K 358, L 265, 270, 322, 329, 362, 416, Q 20, 117a, 180; onkruid L 269, 322, Q 15, 28, 121, 158, 197, 197a, 198b. [N M, 13; N 11, 27 add.; N 11A, 29b + c; JG 1b add.] I-1
groenvoer voerkoren: vōrkōǝrǝ (Aldeneik) De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.] I-4
groot kamrad groot kamrad: grȳǝ.t ka.mprā.t (Aldeneik) Het grote verticaal geplaatste kamwiel aan de molenas van de watermolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op een spijlenrad. Het kamwiel kan zowel van hout als van metaal zijn vervaardigd. Het kamrad zet in de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied een horizontaal kamrad, het zgn. kleine kamrad, in beweging. Een aantal meter boven dit rad bevindt zich op dezelfde as het grote kroonwiel dat op zijn beurt de twee of vier rondsels doet draaien. Zie ook het lemma ɛaswielɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in windmolens.' [Vds 79; Jan 99; Coe 79; Grof 98; N O, 11a; A 42A, 8; monogr.; N D, 26] II-3
haan haan: hān (Aldeneik) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
hamermolen hamermolen: hāmǝr[molen] (Aldeneik) In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.] II-3
harde, lastige grond valse grond: valsǝ grōnt (Aldeneik) Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.] I-8
haver haver: hāvǝr (Aldeneik) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
haverkist, hakselkist haverkist: [haver]kest (Aldeneik) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6