21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezukke (Q175p Riemst)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
bēēve (Q175p Riemst)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
gelijk in guêpe
de moes buê (Q175p Riemst)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
ver gweùn os bèchte (Q175p Riemst),
we gaan ons biechten (Q175p Riemst)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
beeje (Q175p Riemst)
|
bieden [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
bier (Q175p Riemst)
|
bier [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biestmelk:
bīsmɛ.lǝk (Q175p Riemst)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenloof:
krōtǝlǭf (Q175p Riemst)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (Q175p Riemst)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggelen:
bágǝlǝ (Q175p Riemst)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|