19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtšə (Q175p Riemst)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blĕŭtse (Q175p Riemst)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
kroef:
kroef (Q175p Riemst)
|
Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21300 |
boek |
boek:
boek (Q175p Riemst)
|
boek [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bukǝt (Q175p Riemst)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
26631 |
boekweitdoppen |
boekweitzaad:
bukǝt˲zǭt (Q175p Riemst)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|
21301 |
boer |
boer:
de boer woent op een weening (Q175p Riemst)
|
Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20681 |
boerenkool |
krolkool:
kroͅ.lkøl (Q175p Riemst),
krulkool:
kroͅlkø̄l (Q175p Riemst)
|
[N Q (1966)]boerenkool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoor (Q175p Riemst)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
schil:
schel (Q175p Riemst)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|