e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trede trede: trē̜j (Laar), treder: trē̜jǝr (Laar) Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] II-7, II-9
treiteren hevelen: hieëvele (Laar), jensen: jênse (Laar), plagen: plaoge (Laar), stieren: stiere (Laar), transeneren: transeneere (Laar), treiteren: traetere (Laar) pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || treiteren, sarren || vervelen, pesten III-1-4
treuzelaar klungelboks: klôngelbóks (Laar, ... ) treuzelaar III-1-4
troebel, vuil (water) moerig: meurig (Laar) troebel III-4-4
troffel troffel: trūfǝl (Laar) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
tros vruchten trodzel: tródzel (Laar) tros I-7
trosanjer geroffel: snóffel (Laar) trosanjer III-2-1
trots groots: gruuëts (Laar), wreed: vrieët (Laar) trots || verwaand, trots III-1-4
trotsheid grootsigheid: gruuëtsigheit (Laar) verwaandheid III-1-4
trouwboekje trouwboekje: trouwbukske (Laar) trouwboekje III-2-2