e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

Gevonden: 4185
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
angel van bij of wesp angel: angel (Achel) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok angelus: den angelus loeit (Achel), angelusklokje: aŋəløskløͅkskə (Achel), engel des heren: den engelsdeshieren lueit (Achel) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] III-3-3
anjelier genoffeltje: sneuffelkes (Achel) I-7
appelbol appelbol: appelbol (Achel), appelbroodje: Syst. Frings  apəlbrø͂ͅi̯kə (Achel), appelkoek: appelkoek (Achel), appelmikje: appelmikske (Achel) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelmoes appelcompte: appelcompot (Achel), appelenspijs: Syst. Frings  apələspis (Achel), appelmoes: appelmoes (Achel), appelspijs: appelspies (Achel) appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaart appelvlaai: Syst. Frings  apəlvloͅi̯ (Achel) Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appelvlaaitje: Syst. Frings  apəlvloͅi̯kə (Achel) Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)] III-2-3
appelvink appelvink: apəlveŋk (Achel) appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
aprilgrap aprilgrap: aprilgrap (Achel) de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)] III-3-2
architraaf chambranle: šabraŋ (Achel) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9