20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
Syst. Eykman
botrám mɛ̝t ˃vɛ̝t (L244c America)
|
Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19517 |
botervlootje |
boterschotel:
botərsxotəl (L244c America)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
land:
lānt (L244c America),
veld:
fę.lt (L244c America)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, lange, grote) knab:
knap (L244c America)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26743 |
bovenste handvat van de heizicht |
knab:
knap (L244c America)
|
Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77 c; I, 26d]
II-4
|
18953 |
braaf |
braaf:
het kientjen is braaf (L244c America),
zoet:
het kientjen is zeut (L244c America)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33654 |
braakliggen |
hard:
hārt (L244c America)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
brāəmbē̝ͅrə (L244c America)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brē̜mbē̜rǝ (L244c America)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
20732 |
bramenvlaai |
braamberenvlaai:
Syst. Eykman
brāmbɛ̝̄rəflai̯ (L244c America)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|