28950 |
armsgatuitsnijding |
armsgat:
ęrms˲gāt (L368p Neeroeteren)
|
De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a]
II-7
|
25055 |
armvol |
armvol:
(h)ervel (L368p Neeroeteren),
ermvol (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
ɛrǝmvǫl (L368p Neeroeteren),
(een vervorming van armvol.
(h)ervel (L368p Neeroeteren)
|
armvol [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] || ervel, armvol
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
aanhouden:
de gendermen hebben hem aangehauwen (L368p Neeroeteren),
de police hedt hem aamgehouwen (L368p Neeroeteren)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21034 |
as |
as:
as (L368p Neeroeteren),
asch (L368p Neeroeteren),
asse (L368p Neeroeteren),
assen:
assche (L368p Neeroeteren),
sigarenas:
segare(n)as (L368p Neeroeteren)
|
as [ZND 32 (1939)] || as van een sigaar [N 58 (1973)]
III-2-3
|
32672 |
asblok |
asbed:
as˱bęt (L368p Neeroeteren)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
25880 |
asgat |
asgat:
as˲gā.t (L368p Neeroeteren)
|
Gat in de muur waarlangs de molenas het molengebouw binnengevoerd wordt. [Jan 81; Coe 74]
II-3
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
achgoensdig (L368p Neeroeteren),
asgoonsdich (L368p Neeroeteren)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
/
trontenet (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
trontinet (L368p Neeroeteren)
|
/ [SND (2006)] || step [SND (2006)] || step/autoped [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
boor:
būr (L368p Neeroeteren),
everd:
ē̜vǝrt (L368p Neeroeteren)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
exterste vēͅr (L368p Neeroeteren),
Opm.: in mod. dialect hoort men doorgaans achterste vèèr.
echterste vèèr (L368p Neeroeteren),
averechts:
èverechts (L368p Neeroeteren),
links:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
links (L368p Neeroeteren)
|
achterstevoren, averechts || averechts [ZND 05 (1924)]
III-4-4
|