e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
averechts, achterstevoren achterstevoren: Opm.: in mod. dialect hoort men doorgaans achterste vèèr.  echterste vèèr (Meeuwen), averechts: evərexs (Meeuwen), èverechts (Meeuwen), links: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  links (Meeuwen) achterstevoren, averechts || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)] III-4-4
avondmaal avondeten: 18 uur  avondeten (Meeuwen), avondkost: 18 uur  avondkost (Meeuwen), avondskost: aoveskòst (Meeuwen), ōͅveskost (Meeuwen) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
azijn azijn: əzi.n (Meeuwen), zie èèk  ezi-jn (Meeuwen), edik: eēk (Meeuwen), éék (Meeuwen), De verkorte vorm van edik Dèèn appel is zuu zoor es (of wi-j) èèk  èèk (Meeuwen), eek  ēͅk (Meeuwen), ɛ.k (Meeuwen) azijn || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs litsen: letsə (Meeuwen) Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] III-3-2
baard baard: bārt (Meeuwen), braam: brǭm (Meeuwen), vlimmen: vlemǝ (Meeuwen) baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] || De uitpuilende rand mortel die ontstaat bij het aanbrengen van een geknipte voeg. [N 32, 35c] I-4, II-9, III-1-1
baarmoeder van de koe lijf: lijf (Meeuwen) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
babbelaar babbelaar: Di-j auwerwötse babbelèèrs woare toch vèèl heller es di-j ze allewi-jl verkuipe  babbelèèr (Meeuwen), babbeltje: babbelke (Meeuwen), babəlkə (Meeuwen), karamel: kermel (Meeuwen, ... ), kərmeͅl (Meeuwen) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || balletje van suiker of stroop, babbelaar || karamel || lekkers || snoep III-2-3
baby, zuigeling borstkind: bòrstkint (Meeuwen), busselkind: bösselkeindsj (Meeuwen), kindje: kénnəkə (Meeuwen), kleine, een -: kléjnə (Meeuwen), plat kind: plat keindsj (Meeuwen) borstkind || een kindje dat nog niet kan lopen || Hoe spreekt men in uw dialect over een kindje beneden een jaar [ZND 49 (1958)] || kindje dat (weleer) in windeltjes gewikkeld werd || kleine III-2-2
badkuip bad: bat (Meeuwen) bad III-2-1
badslof badslof: badslof (Meeuwen) badslof: lage slof van caoutchouc die s zomers gedragen werd III-1-3