e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balkenbrij balkenbrij: balkebreej (Ospel), Gaef mich smêrgus mer ¯n pan bâlkebreej, lekker. De naober krieëg altiêt ¯n teluur bâlkebreej, mer ouch pestoeër en ¯t huit vanne schoeël (zie ook:proof)  bâlkebreej (Ospel) balkebrij || balkenbrij, bereid uit vlees van o.a. varkenskop, longen, lever en bloed, gekookt met boekweitmeel III-2-3
band reep: ręjp (Ospel) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
bandiet schobberd: schobert (Ospel) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
banen vast veen banen: bānǝ (Ospel) Banen van vast veen waarover het vervoer gaat. Men laat ze ook zitten als waterwering. [I, 60] II-4
bang bang: bang (Ospel), schouw: schow (Ospel) bang || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik bangeschijterd: bangeschiêtert (Ospel), boksenschijterd: bókseschiêtert (Ospel), piemel: piemel (Ospel), pisser: pisser (Ospel), schijthuis: schiêthoês (Ospel), siemesop: siêmesop (Ospel), sopsieme: sopsiême (Ospel), soptrien: soptrien (Ospel), strontkar: stroóntker (Ospel), zeikerd: zeîkert (Ospel) bang meisje || bangerik III-1-4
bank bank: baŋk (Ospel) Laag turf van één turf lang en diep tot op de bodem over de breedte van de veenkuil. [I, 52] II-4
bank maken afkorten: āfkø̜rtǝ (Ospel), banken snijden: bɛŋk sniǝjǝ (Ospel), stiepelen: stipǝlǝ (Ospel) Het snijden van een bank turf. [I, 53] II-4
banken doorsteken boord doorsteken: boord doorsteken (Ospel) Als de steker klaar is in een put, wordt de bank die men heeft laten zitten, doorgestoken. [I, add.] II-4
banken laten zitten boord laten zitten: bōrt lǭtǝ zetǝ (Ospel) Veenbanken laten zitten als bescherming tegen het water. [I, 62] II-4