e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baggerturf bagger: bagǝr (Ospel), baggerd: bagǝrt (Ospel) Baggerturf zit onderaan in het veen en is nagenoeg modder. In L 210 wordt deze turf uit sloten gegraven. Steken is in de regel niet mogelijk. Met een baggerbeugel of een schepper wordt het slijk op de kant gebracht waarna het na een korte indroging als steekturf verder verwerkt kan worden. [I, 86; B 27, add.] II-4
baggerturf inzetten opzetten: opzętǝ (Ospel) De nog natte turven op elkaar zetten, zodat de bovenste goed kunnen drogen. [I, 109b] II-4
baggerturf wenden verleggen: vǝrlęgǝ (Ospel), vertijlen: vǝrtilǝ (Ospel), wenden: wenden (Ospel) De bovenste laag baggerturven wordt, eenmaal droog, onderaan gelegd en de onderste laag boven. [I, 109c] II-4
bak om boter in te kneden botterteil: [botter]tęi̯l (Ospel) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bakken bakken: bakke (Ospel), bàkkə (Ospel) bakken [DC 37 (1964)], [RND] III-2-3
baksteen brik: brek (Ospel), klauw: klaw (Ospel), klauwsteen: klawstęj.n (Ospel) Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.] II-8
baktrog kneedtrog: knęjteōx (Ospel) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1
bakwagen bakwag: bakwāgǝn (Ospel) Wagen voor het vervoer van turf of in het bijzonder de inhoud van zo''n wagen. [II, 67] II-4
bal gehakt frikadel: frikkedel (Ospel) bal gehakt III-2-3
baldakijn hemel: hemul (Ospel) De rechthoekige troonhemel waaronder het H. Sacrament wordt rondgedragen in de processie [Hemel, balkon, draaghemel, himmel]. [N 96C (1989)] III-3-3