21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
sanike (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19560 |
zeef |
zeef:
zeef (L297p Belfeld)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
ziemlap (L297p Belfeld)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
sop:
sop (L297p Belfeld),
zeep:
zeip (L297p Belfeld)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
hits (L297p Belfeld)
|
hitte [SGV (1914)]
III-4-4
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zegge (L297p Belfeld),
zeggə (L297p Belfeld)
|
zeggen [SGV (1914)] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21087 |
zemelen |
klijen:
klejǝ (L297p Belfeld)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17681 |
zenuw |
nerv (du.):
nerv (L297p Belfeld),
zenuw:
zenuw (L297p Belfeld)
|
zenuw [zeen] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17826 |
zetten |
zetten:
zette (L297p Belfeld)
|
zetten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zēvǝ (L297p Belfeld)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|