e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q009p plaats=Maasmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuiertouw, tuierketting leiketting: lęi̯kęteŋ (Maasmechelen) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuiertuig tuier: tyi̯ǝr (Maasmechelen), tøi̯ǝr (Maasmechelen) Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h] I-11
tuinen tuinen: tynǝ (Maasmechelen) Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i] II-9
tuinmuur rijmuur: rejmūr (Maasmechelen), wand: want (Maasmechelen) Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d] II-9
tule tule: tøl (Maasmechelen) Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.] II-7
turfbijl turfbijl: tø̄rfbil (Maasmechelen) Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45] II-4
turfspa turfschup: tørfsxøp (Maasmechelen) Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.] II-4
turks leer turks leer: tørks lē̜r (Maasmechelen) Turks leer is volgens Van Dale (pag. 3008) ø̄marokijnø̄ dat een fijne soort van korrelig leer (oorspronkelijk geiteleer uit Marokko) is. In vraag N 62, 95 werd gevraagd of men de naam ø̄Turks leerø̄ kende en welke stof ermee werd bedoeld. Uit de antwoorden blijkt dat men er een zwarte matblinkende stof met grijze strepen mee bedoelde (Q 78) of een zeer vast geweven soort katoenen ribfluweel (Q 11). In elk geval gaat het om een stugge, sterke stof die praktisch onverslijtbaar is. [N 62, 95; N 62, 89b; N 59, 201] II-7
tussenklauwontsteking gespleten klauwen: gǝsplɛ.tǝ klawǝn (Maasmechelen), pootziekte: pootziekte (Maasmechelen) Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14] I-11
tuten tuten: tuten (Maasmechelen) Het geluid dat de koningin maakt die haar cel reeds verlaten heeft. Op het doffe kwaken van de ongeboren koninginnen antwoordt de pas uitgelopen koningin met een hoog tutend geluid. Dit is het teken dat zij er is. Zij zal proberen zo spoedig mogelijk de nog in de cellen opgesloten koninginnelarven te doden. Dit wordt echter verhinderd door de werkbijen. Het tuten is voor de imker een zeker teken dat er de volgende dag of op zijn laatst nog een dag later een nazwerm zal afkomen. [N 63, 33a; N 63, 32a; N 63, 33b; Ge 37, 42] II-6