33788 |
uier |
ouwer:
ūr (P120p Alken),
uier:
ø̄ǝr (P120p Alken),
ø̜̄ǝr (P120p Alken, ...
P120p Alken)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
32709 |
uiteenploegen |
uiteenakkeren:
ǭ ̝tęi̯ǝ.n[akkeren] (P120p Alken)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
goei kleier (P120p Alken),
goede vodden:
goei vodde (P120p Alken)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
26470 |
uitgesleten |
uitgesleten:
ø̜ǝt˲gǝslɛjǝtǝ (P120p Alken)
|
Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134]
II-3
|
26578 |
uithalen |
uitkappen:
ø̜ǝtkapǝ (P120p Alken)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭi̯ǝ.tkęu̯mǝ (P120p Alken)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
26475 |
uitlopen |
lopen:
lő̜wpǝ (P120p Alken)
|
Gezegd van graankorrels die via een uitgesleten steenbus naar beneden vallen. [Grof 130]
II-3
|
21445 |
uitschelden |
uitschijten:
plat
imant oïtschejete (P120p Alken),
verwijten:
imant verwejete (P120p Alken),
verwijten (P120p Alken)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
pompen:
pōǝmpǝ (P120p Alken)
|
De wort uit de wortketel naar de koelplaats overbrengen. Dat kan geschieden met behulp van een emmer aan een steel, een jachtbuis of een pomp. [N 35, 43; monogr.]
II-2
|
18108 |
uitslag onder de neus |
zweren:
zweren (P120p Alken)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|