e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

Gevonden: 5227
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedevaartplaats bedevaartsplaats: beejvaartsplats (Oirlo) Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartprentje bedevaartsprentje: beejvaartspreentje (Oirlo) Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)] III-3-3
bedevaartvaantje bedevaartsvaantje: beejvaartsvaantje (Oirlo) Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)] III-3-3
bediend worden bediend worden: bediend wörre (Oirlo) Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)] III-3-3
bedienen bedienen: bedîêne (Oirlo), iem. bediene (Oirlo) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
bedorven (persoon) verwend: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  verwend (Oirlo) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedorven ei schiere eieren: sxīrǝ ęi̯ǝrǝn (Oirlo) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: bedriege (Oirlo), bedrīēge (Oirlo), beduivelen: beduvele (Oirlo), belazeren: belazere (Oirlo), beschijten: beschiete (Oirlo), besodemieteren: besodemietere (Oirlo), betoepen: betoepe (Oirlo), bezeiken: bezaeke (Oirlo), kloten: kloëte (Oirlo, ... ), verneuken: verneuke (Oirlo) bedonderen, belazeren, bedriegen || bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen, belazeren || belazeren, bedonderen, bedriegen || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)] III-1-4
bedrieger bedrieger: bedrīēger (Oirlo) iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)] III-1-4
bedroefd bedroefd: bedroefd zien (Oirlo), bedrŭfd (Oirlo), droevig: drūveg (Oirlo) bedroefd [SGV (1914)] || droevig, treurig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)] III-1-4