e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwak, slap slap: sjlap (Beek), zwak: sjwaak (Beek) zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwanehals zwanehals: žwānǝhaws (Beek) Mandkorf waarbij de resterende staart van de buntspijlen, die aan de top bij elkaar komen, naar beneden is omgebogen als een zwanehals. Dit ombuigen van de buntspijlen of smelen heeft tot doel de top van de korf, die het meest gevoelig is voor de regen, af te dekken. De zwanehals is een variant van de bisschopsmuts. [N 63, 3e] II-6
zwarte bes zwarte wiemeren: sjwarte wiemere (Beek) [DC 13 (1945)] I-7
zwarte bladluis bladluis: eigen spellingsysteem  blaadloes (Beek) bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte gebreide dameskous zwarte kous: sjwarte kouse (Beek) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte kraai, kraai kraai: mv.  krieëë (Beek), krauw: krau (Beek) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai III-4-1
zwavel, sulfer solfer: sǫlfǝr (Beek), zwavel: žwavǝl (Beek) Lichtgele, licht ontvlambare chemische stof waarvan de bij verbranding vrijkomende dampen dodelijk zijn voor de bijen. [N 63, 78c; JG 1b; Ge 37, 209] II-6
zwavelkaart solferkaart: sǫlfǝrkārt (Beek) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zweep smik: šmek (Beek) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: zwaer (Beek) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2