20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L269p Blerick)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
besef:
besef (L269p Blerick)
|
besef (hij heeft er geen ~ van) [SGV (1914)]
III-1-4
|
22669 |
beiaard |
carillon (fr.):
carillon (L269p Blerick),
carriljon (L269p Blerick),
klokkenspel:
klokkespel (L269p Blerick)
|
Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
schaarbek:
sxiǝrbɛk (L269p Blerick
[(schaar van de paardemuil)]
)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L269p Blerick)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
31904 |
beitelarend |
arend:
ārǝnt (L269p Blerick),
pin:
pēn (L269p Blerick)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21776 |
bekakt persoon |
kakmadam:
kak-madam (L269p Blerick)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekind make (L269p Blerick)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21514 |
bekeuren |
beboeten:
beboete (L269p Blerick),
boete geven:
boete gaeve (L269p Blerick)
|
iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|