e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

Gevonden: 4058
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biechttijd tijd om te biechten: tied om te bichte (Lutterade) Biechttijd(en), gelegenheid tot biechten. [N 96D (1989)] III-3-3
biechtvader biechtvader: bichvader (Lutterade) De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)] III-3-3
bieden bieden: bee e (Lutterade) bieden [SGV (1914)] III-3-1
bieden (kaartspel) bieden: beeje (Lutterade) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
bier bier: beer (Lutterade) bier [SGV (1914)] III-2-3
bierpap bierslemp: wit beer  beersjlemp (Lutterade) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] III-2-3
bietenplantjes uitdunnen dunnen: dønǝ (Lutterade), uitdunnen: ūt˱dønǝ (Lutterade) Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5
biezen biezen: bizǝ (Lutterade) Fijne lijntjes die als versiering op het hele rijtuig zijn aangebracht. [N 101, 21] I-13
biggen overzetten overzetten: ø̄vǝrzɛtǝ (Lutterade) Biggen van de ene zeug bij die van een andere zetten. [N 76, 48] I-12
biggen spenen spenen: špē̜nǝ (Lutterade) Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.] I-12