34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (L428p Born)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24272 |
vrouwelijke kwartel |
zij:
zioe (L428p Born)
|
het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24455 |
vrouwelijke vis |
kuitvis:
WLD
koetvis (L428p Born)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24668 |
vrucht van de taxus |
snotterbel:
WLD
snoterbél (L428p Born)
|
De vruchten van de taxus (snotpieke, snotbellen, snotbees). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
WLD
aanzetten (L428p Born)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
levenstocht:
levenstocht (L428p Born)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (L428p Born)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24965 |
vuil in sloten |
sladder:
sladder (L428p Born)
|
vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24966 |
vuil waterx |
aanspoel:
aanspool (L428p Born)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dof (L428p Born)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|