e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L164p plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bits <omschr.> haken op zijn tanden: (zo iemand heeft "haken op zn tanden").  hèùk óp zien tāānd (Gennep), haken op zijn tanden: (zo iemand heeft "haken op zn tanden").  hèùk óp zien tāānd (Gennep) vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)] III-1-4, III-3-1
bitstang gebit: gǝbet (Gennep) De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42] I-10
blaasontsteking blaasontsteking: blaos-ontstééking (Gennep) Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)] III-1-2
blad (alg.) blad: blad (Gennep), blat (Gennep) blad [SGV (1914)] III-4-3
blad van de aanaardhandploeg ijzeren blad: izǝrǝ blat (Gennep) Het werkende deel van de aanaardhandploeg. [N 18, 46a; monogr.] I-5
blad van de heizeis en heizicht blad: blat (Gennep) Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a] II-4
blad van de zicht blad: blat (Gennep) Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.] I-4
blad van een lepel lepel: lepel (Gennep) Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)] III-2-1
blad van het strosnijmes mes: męs (Gennep) Het metalen deel van het strosnijmes. Vergelijk ook de lemma''s ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en ''blad van de zicht'' (4.3.7) in deze aflevering. Zie voor het verschijnsel dat de naam van de gereedschap als geheel ook wordt gebruikt voor het werkend deel ervan, ook het lemma ''vlegelknuppel, slaghout'' (6.1.10) in deze aflevering). Zie afbeelding 18, c. [N 18, 103a] I-4
blad, bladeren van een plant blad: blat (Gennep), blader: blø̜̄r (Gennep), blē̜r (Gennep), bladeren: blārǝ(n) (Gennep) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4