e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L164p plaats=Gennep

Overzicht

Gevonden: 4879
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenkoolstamppot boerenmoes: Syst. Eijkman  būrəmūs (Gennep) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai vlaai: Syst. Eijkman  flāi̯ (Gennep) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenwormkruid pierekruid: Heukels 65  pie.rekruud (Gennep) boerenwormkruid III-4-3
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalf: boerezwellef (Gennep), zwalf: zwĕlf (Gennep), zwélf (Gennep), zwɛləvə (Gennep) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [SGV (1914)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: boerin (Gennep), buren (Gennep), dees boerin (Gennep), die boerin (Gennep), vrouw: vrouw (Gennep) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] || deze [~ boerin] [SGV (1914)] || die [~ boerin] [SGV (1914)] I-6, III-3-1
boertig schuins: schŭŭns (Gennep) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje, kleine boer keuterboer: kø̄tǝrbūr (Gennep) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezeroen boezeroen: bazeroel (Gennep, ... ), bâzzeroel (Gennep, ... ) boezeroen [SGV (1914)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)] || kiel (werkhemd, boezeroen) || werkhemd, boezeroen III-1-3
bof bof: bóf (Gennep) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok van het rijtuig schei: sxęi̯ (Gennep) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13