e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woensdagx goensdag: gōənzdəx (Lanklaar) woensdag [ZND 10 (1925)] III-4-4
wol wol: wǫl (Lanklaar) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wolfsdak wolfsdak: wǫlǝfs˱dāk (Lanklaar) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfseinde wolfseinde: wolfs˱ē̜jnt (Lanklaar) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfsgebit, gebroken gebit dobbel gebit: dǫbǝl gǝbī.t (Lanklaar), stang: staŋ (Lanklaar) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolk alg. wolk: woͅwk (Lanklaar, ... ) wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
wonen wonen: wūnə (Lanklaar), wūənə (Lanklaar) wonen [ZND 08 (1925)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
woord woord: wūərt (Lanklaar), ë wooërd, ë wèursje, dad zien sjoeën wèurd (Lanklaar) Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [ZND m] III-3-1
wormbulten angels: (enk)  aŋǝl (Lanklaar), gezwel: gǝzwęl (Lanklaar) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
worst worst: wooës (Lanklaar), wōͅs (Lanklaar) worst [ZND 04 (1924)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-3