e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
willen willen: Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?  ig wil, dig wilz, heeë wilt (Lanklaar) ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)] III-1-4
wimper plimp: Volgens de informant hetzelfde als ooglid.  plūmp (Lanklaar) lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wind scheet: ənə šēt (Lanklaar) een scheet [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
wind (alg.) wind: weͅntj (Lanklaar), wènjd (Lanklaar, ... ), ps. bij benadering omgespeld volgens Frings. ps. onder de nt staan nog boogjes; deze combinatieletters zijn niet te maken/om te spellen.  weͅnt (Lanklaar) wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 13 (1925)], [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
winderig weer winderig (weer): wendərex wēͅr (Lanklaar) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos windje: wendjə (Lanklaar) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windroeden windroeden: wentrujǝ (Lanklaar) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9
windzuiger windzuiker: węi̯.njtj˲zy.kǝr (Lanklaar) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkelkorf kalebas: kelbas (Lanklaar) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: weͅnən (Lanklaar), puntje onder de e  wenə (Lanklaar) Winnen. [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-3-2