22705 |
bikkel(s) |
hilt:
Dit been heeft een vierhoekige vorm met afgeronde hoeken, en meet ± 5 x 2 1/2 cm. In het midden het merggat, de kule. De dikte is ± 3 cm. Aan de bovenzijde is het beentje niet vlak, doch enigszins hol. Verdere benamingen van de zijden van een hilt: bu:kele, stäöfke, stäöntje.
hilt (L210p Venray)
|
Springbeentje van een schapehiel.
III-3-2
|
22704 |
bikkelen |
hilten:
komt nu niet meer voor
hilten (L210p Venray),
Men heeft hiervoor nodig: per persoon vier hilte en een stenen bikkel van ± 3 cm doorsnede. De vier beentjes worden met de vlakke onderkant op de steen gelegd; kule. De bikkel wordt nu op ongeveer 30 cm hoogte los gelaten. Terwijl deze stuitert en omhoog veert, draait men vliegensvlug een of meer steentjes op: bu:kele. Vervolgens volgt het stäöntje zetten (brede kant van de hilt onder) en als laatste stäöfke. Wie kans ziet om de meeste beentjes bij het minste aantal keren dat de bikkel stuitert om te draaien, heeft gewonnen.
hilte (L210p Venray)
|
bikkelen [VC 10] || Miesjesspel dat gespeeld wordt op een harde platte steen (hardstieën).
III-3-2
|
17652 |
bil |
bats:
bats (L210p Venray, ...
L210p Venray),
bil:
Achterwerk: kont, vot, achterwerk, wan.
bil (L210p Venray, ...
L210p Venray),
draaier:
drē̜i̯ǝr (L210p Venray)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
23133 |
biljartstok |
keu:
keu (L210p Venray)
|
1. Biljartstok.
III-3-2
|
21878 |
billijk |
billijk:
billek (L210p Venray)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19444 |
binnenplaats |
plaats:
Zet die toffel már òp ur pláts òp de pláts As de slechter òp de pláts stöt, is \'t te laat um \'t vaerke te maeste: wanneer het voorval te gebeuren staat, is het te laat om (nog) maatregelen te nemen
pláts (L210p Venray)
|
binnenplaats
III-2-1
|
21820 |
binnensmonds praten |
duister praten:
duuster praote (L210p Venray),
mommelen:
moemele (L210p Venray)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32387 |
binnenspie |
middenklots:
medǝklǫts (L210p Venray)
|
De houten spie die tussen het in de heulbank geplaatste paar klompen wordt geslagen. De binnenspie dient om de klompen onderling een evenwijdige stand te geven. Zie ook afb. 239. Vaak wordt de binnenspie als laatste ingeslagen; hij zet dan het geheel van klompen en zetklossen definitief vast. Zie ook het lemma ɛsleutelɛ.' [N 97, 15; A 29a, 6b]
II-12
|
18225 |
binnenstebuiten |
krang:
krang (L210p Venray),
krangs:
kràngs (L210p Venray),
krángs (L210p Venray)
|
binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws] [N 86 (1981)] || krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnentès (L210p Venray)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|