25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de lacht is bewolkt (L210p Venray)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
bezwijmd:
bezwiemd (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
doodgemoedereerd:
doeed gemoede rierd (L210p Venray),
droog:
druūëg (L210p Venray)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
beͅsəm (L210p Venray),
bɛsəm (L210p Venray),
meest linkse
bessem (L210p Venray),
keerbezem:
kaerbessem (L210p Venray),
stalbezem:
meest linkse
stalbessem (L210p Venray),
middelste
stālbessem (L210p Venray),
straatbezem:
meest linkse
straotbessem (L210p Venray)
|
(veeg)bezem || bezem [RND], [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stēl (L210p Venray)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19302 |
bezig |
aan de gang:
an de geng (L210p Venray),
bezig:
bezig (L210p Venray),
doende:
doende (L210p Venray)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25778 |
bezinkketel |
uitslagkuip:
uitslagkuip (L210p Venray)
|
Gereedschap dat men gebruikt om de wortdrab af te scheiden. [monogr.]
II-2
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezuuk (L210p Venray, ...
L210p Venray),
(huidige benaming).
bezuuk (L210p Venray),
volk:
volk (L210p Venray)
|
bezoek [SGV (1914)] || de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
opzoeken:
op zuuke (L210p Venray),
òpzuuke (L210p Venray)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
zorgen hebben:
zurg hebbe (L210p Venray),
zörg hebbe (L210p Venray)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|