e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

Gevonden: 2943

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterwerk kont: koͅnt (Beverst), mik: mek (Beverst) bil (niet de dij, maar het achterdeel) [N 10b (1961)] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] III-1-1
adamsappel slikker: (slikker)  slekər (Beverst) adamsappel [N 10 (1961)] III-1-1
ademen ademen: ich kos nie ŏijĕmĕ (Beverst), ich kos nī uimen (Beverst) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: de oehren van zenne kop (Beverst), de ŏĕŏrĕ van ze vĕrheit (Beverst), en ŏĕr woipesnijĕ (Beverst), n oehrr oepen snijjen (Beverst) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1
afdakje boven de poort luifel: lø̜fǝl (Beverst) Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b] I-6
afdingen afbieden: ōͅfbījə (Beverst) afdingen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
afgeroomde melk afgelaten melk: ō.fgǝlø̜tǝ męlk (Beverst), ǭfxǝlɛtǝ mɛlǝk (Beverst) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11
afkammen opkemmen: ǫpkęmǝ (Beverst), uitkemmen: ǫu̯tkømǝ (Beverst) Het uitharken van de dorsvloer wanneer de hele halmen al zijn verwijderd. Dit wordt gedaan om het korte stro bijeen te halen, dat dan in een "kortbussel" wordt gestoken, zie het volgende lemma. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven met welk gereedschap de dorsvloer wordt afgekamd. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. Deze vraag leverde de volgende opgaven op: a- met de ''hooihark'' -zie voor de heteroniemen het lemma ''hooihark'' -4,2,4- in aflevering I 3- in K 278, 314, 316, 318, 358, 359, L 211, 214, 215, 244c, 247, 265, 266, 270, 271, 282, 286, 289, 290, 291, 295, 312, 314, 317, 318b, 320c, 321, 321a, 322, 324, 326, 330, 331, 331b, 332, 355, 355a, 360, 366, 369, 370, 371, 372, 373, 374, 382, 387, 413, 414, 416, 420, 422, 425, 0426, 427, 432, P 48, 107a, 175, 176, 176a, Q 2, 2b, 9, 14, 18a, 20, 22, 32a, 71, 72, 78, 94b, 95, 96d, 97, 99*, 101, 111, 111*, 0112, 112b, 113, 117a, 121c, 156, 162, 178, 193, 197, 197a, 198b, 203, 204a, 211; b- met de ''deelhark'' -met ijzeren tanden- in K 358, L 163, 163a, 317, P 213, Q 22, 77; c- met de ''schuurreek'' in L 317 en Q 101; d- met de ''denreek'' in Q 33; e- met de schudgaffel -zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' -4,2,1- in aflevering I 3- in L 163, 163a, 265, 268, 289b, 290, 331, 331b, 0426, 432, Q 14, 33, 97, 100, 198b, 203; f- met de -oogst-gaffel- -zie het lemma ''ijzeren gaffel'', ''oogstgaffel'' -4,2,2- in aflevering I 3- in K 358, L 214, 247, 265, 268, 288, 289, 374, 422, 423, 426, 432, Q 98, 121c, 211; g- met de handen in K 314, 357, L 163, 163b, 269, 271, 289b, 295, 314, 320c, 325, 426, P 222, Q 9' [N 14, 27a en 32a; JG 1a, 1b -gedeeltelijk-, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 27b en 32b] I-4
afladen afladen: ǭ.flǫi̯ǝ (Beverst) Wanneer de kar met de lading op de plaats van bestemming is aangekomen, wordt deze laatste afgeladen. Vergelijk voor het woordtype aftrekken ook het lemma Mest Van De Kar Aftrekken in WLD I, afl. 1, p. 11. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
aflaten, afdraaien aflaten: ǭflø̜tǝ (Beverst) De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60] II-3