23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (Q096a Borgharen)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
18631 |
alpinomuts |
kalotje (<fr.):
(klutske) (Q096a Borgharen),
klots:
Van Dale: I. klots, 1) (houthandel) stuk vierkant beslagen hout; - 2) (gew.) lichaam van een houten tol; - 3) zeker glasblazersgereedschap waarin de glasklont tot een kogel wordt gedraaid. -> overdrachtelijk/metaf.? (vooral < bet. 2)
klots (Q096a Borgharen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
platte schoen:
platte sjoon (Q096a Borgharen)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19312 |
angst |
angst:
M.
angs (Q096a Borgharen)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
33621 |
anjelier |
groffiaat:
groffijaot (Q096a Borgharen)
|
[DC 17 (1949)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
groffiaat:
ao van laot = laten
groffiaot (Q096a Borgharen),
violier:
-
fleer (Q096a Borgharen)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
M.
anker (Q096a Borgharen)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbaümke (Q096a Borgharen),
appelbuimke (Q096a Borgharen)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q096a Borgharen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q096a Borgharen)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|