e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q001p plaats=Zonhoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wimper plimp: plømplə (Zonhoven), plømpə (Zonhoven), Oud.  plumpen (Zonhoven), wimper: Nieuw.  wumpers (Zonhoven) lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wind (alg.) wind: weͅint (Zonhoven, ... ), ps. of toch omspellen volgens IPA: [w@?nt]?  wɛ⁄nt (Zonhoven, ... ) wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-4-4
winddroog winddroog: winddroog (Zonhoven) De toestand waarin het leer geklopt moet worden, niet te nat, niet te droog. [N 60, 99a] II-10
winderig weer het waait: ⁄t waait (Zonhoven) winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)] III-4-4
windhoos houwvrouw: hoovroo (Zonhoven) windhoos III-4-4
windstilte windstil (weer): windstil (Zonhoven) windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4
windzuiger windzuiker: węnjt˲zǭ.kǝr (Zonhoven) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel winkel: winkel (Zonhoven) het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: wenkelhoak (Zonhoven), weŋkǝlhoak (Zonhoven), weŋkǝlhǭǝk (Zonhoven) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)] II-9, III-1-3
winkelkorf kabas: een kebas (Zonhoven), korf: nə kərəf (Zonhoven), net: een net (Zonhoven), ən net (Zonhoven) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1